Ik ben geboren aan het begin van de naoorlogse babyboom, in 1946 in het dorp Krommenie in de Zaanstreek.
Opgegroeid als jongste kind met drie oudere zussen in een progressief protestant-christelijk gezin, m’n vader was tegelijk lid van de kerkeraad en actief in de PvdA. Naar het het dorpsschooltje “met den Bijbel”, vanaf de vijfde klas naar de openbare school in het buurdorp Wormerveer, omdat daar beter voorbereid werd voor het Lyceum.
Na het HBS-B diploma aan het Zaanlands Lyceum in Zaandam op kamers in Amsterdam. Heerlijk, frisse lucht! Studie wis-, natuur- en sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Lid van de alternatieve studentenvereniging Olofspoort.
Ik had eerder al veel kritiek op de kerk, maar op m’n negentiende kwam ik definitief tot de conclusie dat het geloof, zowel het christelijke als elk ander, totale onzin is en fietste ik naar het bevolkingsregister om m’n godsdienst officieel te laten wijzigen in ‘Geen’. Het inzicht dat het geloof in één of meer goden slechts voortkomt uit de fantasie van de angstige mens is in de loop van m’n leven alleen maar duidelijker geworden.
Na het kandidaatsexamen heb ik gekozen voor experimentele natuurkunde, hoewel ik de theroretische natuurkunde interessanter vond. Maar de hele dag stil zitten aan een bureau of in een bibliotheek kon ik niet aan. In het van der Waalslaboratorium werkte ik mee aan een precisiemeting van het Hall-effect in een halfgeleider onder zeer hoge druk. Naast m’n hoofdstudie natuur- en wiskunde volgde ik bijvakcolleges: Russisch voor beginners, muziekgeschiedenis – in het laatste collegejaar van de oude Bernet Kempers – en wetenschapsfilosofie van J.J.A. Mooij, die aan de hand van Ernest Nagel‘s The Structure of Science vergeefse pogingen deed me te overtuigen van het logisch positivisme.
In 1970 ben ik natuurkundeles gaan geven op een grote scholengemeenschap in Amsterdam, de toenmalige Osdorper Schoolgemeenschap.
Na zeven jaar werd ik er adjunctdirecteur, nog zeven jaar later, in 1984, directeur.
Omdat het slecht ging met de school, het leerlingenaantal was sinds 1970 verminderd van 2200 tot 850, heb ik een totale reorganisatie doorgevoerd. De school werd het Calandlyceum, het pedagogisch profiel gemoderniseerd en een topsportafdeling opgericht. Daardoor bleek de school na een jaar weer zo populair dat bijna de helft van de aangemelde nieuwe leerlingen moest worden afgewezen.
Eerder was ik getrouwd met een taalkundige die zich specialiseerde in de toen populaire generatieve grammatica van Noam Chomsky. Na tien jaar samenleven moest ik constateren dat we toch niet goed bij elkaar pasten en ben ik gaan samenwonen met de vrouw die nog altijd m’n grote liefde is. Zij was biologie-lerares, ook gescheiden en had twee zoons, zodat ik plotseling de stiefvader van een lieve, maar soms wel stoute, zevenjarige tweeling werd.
In 1993 werd ik door Eberhard van der Laan gevraagd als kandidaat voor de Gemeenteraad voor de Partij van de Arbeid. Ik was al langer lid van de partij maar nooit erg actief. De vechtcultuur in de Amsterdamse afdeling was niet mijn kopje thee. Er zou echter een geheel nieuwe fractie gevormd worden, onze twee zoons woonden inmiddels op zichzelf en met de school ging het prima, dus kon ik, dacht ik, wel een positieve bijdrage aan de partij leveren. Tot m’n verrassing werd ik na de verkiezingen in 1994 direct wethouder voor Onderwijs, Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Minderhedenbeleid.
Hoewel ik geen raspoliticus ben voelde ik me als bestuurder wel thuis in de politiek en kon ik grote veranderingen doorvoeren. Bij de volgende verkiezingen werd ik, omdat er verder niemand beschikbaar was, lijsttrekker tegen wil en dank en won de PvdA een zetel. In 2001 werd burgemeester Patijn ernstig ziek en heb ik hem een half jaar als waarnemend burgemeester vervangen.
Na twee periodes van vier jaar politiek vond ik het genoeg en wilde ik weer een leven met minder stress en meer privacy. Ik ben toen voor mezelf begonnen als projectleider, interim-manager en adviseur. Deels op eigen titel, deels als associé van adviesbureau Boer & Croon. Dat heb ik gedaan tot 2012, toen ik 67 werd besloot ik mezelf te pensioneren, waardoor ik eindelijk tijd kreeg om m’n filosofische ideeën, die al in m’n studietijd opgekomen waren, op te schrijven en verder te ontwikkelen.
Het begin van die ideeën lag dus in het college Wetenschapsfilosofie voor bijvakstudenten. Het werd gegeven door een docent die een wiskundige opleiding had en zich volledig overgaf aan Ernest Nagels The Structure of Science. Mij kon het, vanuit m’n dagelijkse ervaring met de natuurkunde, niet overtuigen. En het was 1967, van verschillende kanten was er al geruime tijd kritiek op het positivisme. Ik las onder andere Feyerabend, Lakatos, Toulmin en Kühn. Wat me ook inspireerde waren de discussies bij de wekelijkse vrijdagmiddagborrel in het Instituut voor Algemene Taalwetenschap, waar ik met mijn partner aan deelnam. De taalkunde van Noam Chomsky bracht niet alleen veel enthousiasme voor de generatieve grammatica maar ook belangstelling voor de filosofie, met name voor het latere werk van Wittgenstein.
The Blue en Brown Books, de Philosophische Untersuchungen. Boeiend, maar niet altijd helder. De interpretaties van het latere werk van Wittgenstein variëren nog altijd, maar mij werd duidelijk dat hij met het centraal stellen van de taal en het taalgebruik, een flink eind in een relativistische richting ging, zonder dat hij dat zelf wilde of erkende, overigens. De betekenis van een woord ligt in het gebruik, stelde Wittgenstein. Maar de wereld bestaat niet uit vast gedefinieerde taalspelen, zoals hij die noemt, dus zal de betekenis van een woord afhankelijk zijn van de verschillende groepen gebruikers en zich ontwikkelen in de loop van de tijd.
Voor mij was de consequentie van deze redenering dat onze mentale wereld geheel bestaat uit de concepten die we bezitten, hetzij erfelijk overgebracht, hetzij door ervaringen gevormd of door de geest gecreëerd. Maar de verbinding die door de meeste filosofen gelegd wordt met dingen in de werkelijkheid kan niet onderbouwd worden. Vanuit dat probleem ben ik verder gaan werken aan een mentaal model. Lange tijd alleen in m’n spaarzame vrije tijd, de laatste jaren heb ik daarvoor meer tijd beschikbaar.