9 Eigenschappen van concepten

Om de betekenis van het het begrip ‘concept’ verder te kunnen ontwikkelen wordt in dit hoofdstuk een viertal eigenschappen gedefinieerd: discretie, kracht, levensduur en scherpte.

9.1 Concepten zijn discreet

Het begrip concept zoals algemeen in de filosofie gehanteerd bevat deelconcepten. Het concept STOEL bijvoorbeeld bevat de deelconcepten ZITTING en POOT, in de gebruikelijke notatie. Geldt dat ook voor de concepten zoals hier gedefinieerd? Een weiland bestaat onder andere uit gras. Mogen we nu zeggen dat het concept ‘gras’, in mijn notatie, een deelconcept is van het concept ‘weiland’?
De concepten ‘weide’ en ‘ gras’ bestaan elk uit een aantal typen, voorgesteld door CWEIDE{T1, …. Tn} en CGRAS{T1, …. Tm} Omdat een weide, naast veel andere aspecten, uit gras bestaat, lijkt het voor de hand te liggen dat alle typen die onderdeel uitmaken van CGRAS óók behoren tot CWEIDE. In dat geval zou men CGRAS een deelconcept van CWEIDE kunnen noemen.

Daarmee maakt men echter een fout. Deze redenering gaat er van uit dat, omdat een weide uit gras bestaat, ook alle typen die tot het concept ‘gras’ behoren deel uit maken van het concept ‘weide’. Dat is onjuist, het begrip ‘gras’ bevat aspecten die het begrip ‘weide’ niet bevat. Koeien eten bijvoorbeeld wel gras, maar geen weide. ‘Gras eten’ kan dus wel deel uitmaken van ‘gras’, maar niet van ‘weide’. Een ander voorbeeld: gras is eenzaadlobbig, dus het concept ‘gras’ kan, voor een persoon die voldoende biologisch geschoold is het type ‘eenzaadlobbig’ bevatten. Duidelijk is dat ‘weide’ normaal gesproken niet verbonden zal zijn met eenzaadlobbigheid. In een weide groeit ook klaver en broeden weidevogels, er grazen koeien of schapen. Op de zelfde grond kan men aannemen dat het concept ‘weide’ in het algemeen niet alle typen bevatten die behoren tot de concepten ‘klaver’, ‘weidevogels’, ‘broeden’, ‘koe’ en ‘schaap’.

Dit verschijnsel is een algemene wetmatigheid en hangt samen met het feit dat men de twee begrippen ‘gras’ en ‘weide’ als aparte concepten ervaart. Zouden alle typen van ‘gras’ ook tot het concept ‘weide’ behoren, dan zou ‘gras’ geen afzonderlijk concept zijn en kende men alleen maar ‘weide’. Het feit dat ‘gras’ een ander concept is dan ‘weide’ houdt in dat ‘gras’ typen bevat die geen deel uitmaken van het concept ‘weide’, ondanks het feit dat elke weide tenminste uit gras bestaat. Ook het omgekeerde geldt: het concept ‘weide’ bevat typen die geen deel uitmaken van het concept ‘gras’.

Dit is een wetmatigheid die samen hangt met het feit dat de geest zaken ordent op een zodanige wijze dat men er mee om kan gaan. Zonder die ordening zou men geconfronteerd worden met een structuurloze brij van indrukken en gedachten.
Dus: 

9.1.1 Elk concept is discreet: gescheiden en te onderscheiden van elk ander concept


Deze wetmatigheid ook anders geformuleerd worden:

9.1.2 Voor elke twee concepten C1 en C2 geldt dat C1 typen bevat die geen deel uit maken van C2 en dat C2 typen bevat die geen deel uit maken van C1


Grafisch kan de wetmatigheid als volgt weergegeven worden:

Concepten kunnen overlappen maar nooit geheel samenvallen met andere concepten

9.2 Concepten hebben kracht

Een concept is een verbinding van een aantal typen. Die verbinding houdt in dat als één of meer van de samenstellende typen van een concept geactualiseerd wordt, een kans bestaat dat het gehele concept zich realiseert. Als ik bijvoorbeeld naar de kopzijde van een munt van één Euro kijk kan het gebeuren dat ik me richt op het beeld en dan aan het concept ‘koning Willem Alexander’ denk, maar het kan even goed zijn dat m’n aandacht wordt getrokken door het gelige materiaal in de ring rond de munt en me vervolgens verdiep in het concept ‘koper-nikkel legering’. Omdat een type gewoonlijk deel uitmaakt van meerdere concepten kan elk van die concepten zich realiseren als een samenstellend type geactiveerd wordt. De vraag komt dan op hoe groot de kans is dat een concept C{T1…Tn} geactiveerd wordt bij realisatie van één der samenstellende typen.

Op basis van het conceptuele model kan verondersteld worden dat die kans afhankelijk is van de sterkte van de binding tussen de typen T1…Tn en het betreffende concept. Als Ta sterker is gebonden aan Cx dan aan Cy, dan zal de kans op realisatie van Cx groter zijn dan die van Cy. Ofwel, de kans dat een bepaald concept C gerealiseerd wordt is afhankelijk van de sterkte van de onderlinge verbindingen tussen alle typen die behoren tot C. De verbinding tussen de verschillende typen is niet gelijk, het ene type is sterker aan het concept gebonden dan het andere.

9.2.1. Als één of meer sterker aan een concept gebonden typen geactiveerd worden is de kans op realisatie van dat concept groter dan als het zwakker gebonden typen betreft

Een tweede factor die invloed heeft op de kans dat een concept gerealiseerd wordt door actualisering van één of meer bepaalde typen hangt samen met het aantal concepten waarvan die bepaalde typen deel uitmaken. Is één of een aantal typen slechts gebonden aan één concept, dan is de kans op realisering van dat concept groter dan als dat type deel uitmaakt van meer concepten.

9.2.2. Naarmate een type verbonden is aan meer concepten is de kans op realisering van één van die concepten kleiner bij actualisering van dat type

De bindingen aan de verschillende concepten waarvan een type deel uit maakt kunnen verschillend in sterkte zijn. Die concepten waaraan het type het krachtigst verbonden is hebben de grootste kans op realisering.

Volgens de definitie is een type een verbinding tussen elementaire componenten van in het verleden opgeslagen patronen. Deze zullen in het algemeen niet alle in gelijke mate sterk zijn. Sommige vertegenwoordigen krachtige ervaringen, andere juist zwakke patronen die destijds nauwelijks indruk gemaakt hebben. Ook zullen vroeger opgedane ervaringen zwakker gebonden zijn dan meer recente. Het ligt daarom voor de hand aan te nemen dat er zwakke en sterke typen bestaan.

9.2.3. De kans op realisatie van een concept is kleiner naarmate het concept bestaat uit relatief zwakke typen. Omgekeerd heeft een concept dat bestaat uit sterke typen een grotere kans op realisatie indien één of meer van de samenstellende typen geactualiseerd worden

Een concept kan gerealiseerd worden bij actualisering van één of meer van de samenstellende typen. Het ligt daarom voor de hand dat de kans dat een bepaald concept gerealiseerd wordt mede afhankelijk is van het aantal samenstellende typen dat tegelijk geactualiseerd wordt.

9.2.4. De kans op realisatie van een concept is groter naarmate meer van de samenstellende typen tegelijk geactualiseerd worden


Samenvattend is de kans dat een bepaald concept gerealiseerd wordt indien één of meer van de samenstellende typen geactualiseerd wordt dus afhankelijk van een aantal factoren:

  • De sterkte van de binding van de typen aan het concept
  • Het aantal overige concepten waaraan die typen ook gebonden zijn
  • De sterkte van de betreffende typen (= de sterkte van de bindingen tussen de elementen van ervaren patronen waaruit de typen bestaan)
  • Het aantal samenstellende typen die tegelijk geactualiseerd worden

De kans dat een concept op enig moment gerealiseerd wordt is dus zowel afhankelijk van de structuur van het concept als van toevallige externe of interne actualisaties van typen. Kijkt men alleen naar de structuurfactor, dus naar de kans dat een concept gerealiseerd kan worden onafhankelijk van toevallige factoren, dan kan men de kans op realisatie definiëren als een eigenschap van dat concept. Ik noem het de kracht van het concept.

9.2.5. Een concept heeft meer kracht naarmate het concept een grotere kans maakt om gerealiseerd te worden, onafhankelijk van toevallige actualisering van zijn samenstellende typen

Een sterk concept zal makkelijk gerealiseerd worden, een zwak concept moeilijk. Men kan zich voorstellen dat een concept zo zwak is dat het niet meer gerealiseerd wordt, zelfs als al z’n samenstellende typen tegelijk geactualiseerd worden. We definiëren de kracht van het concept in dat geval gelijk aan nul.

9.2.6. Een concept heeft kracht nul als het in geen enkele situatie nog gerealiseerd wordt

Een concept met kracht nul kan dus wel nog bestaan, er kunnen nog bindingen zijn tussen de samenstellende typen, maar het concept kan niet meer gerealiseerd worden, men is het begrip volledig vergeten. Niet ondenkbaar is dat de kracht op een zeker moment weer groter wordt, bijvoorbeeld door realisering van congruente concepten.

9.3 Concepten hebben een levensduur

Een concept kan ontstaan en ook weer verdwijnen. Bijvoorbeeld: de plaats waar ik m’n auto in de stad geparkeerd heb. Normaal gesproken is dit mijn individuele concept dat blijft bestaan tot ik de auto weer wil ophalen. De volgende dag parkeer ik op een andere plaats, die ik onthoud als een nieuw concept. Als ik elke dag m’n auto op een vergelijkbare plaats in dezelfde buurt zet, dan zal ik vrij snel vergeten waar ik de auto enige tijd geleden neer gezet heb en onthoud ik alleen de laatste parkeerplek of de laatste paar parkeerplekken. De oude concepten verliezen hun kracht.

Het kan echter voorkomen dat er op een dag iets bijzonders gebeurt: als ik bij de auto terug kom zie ik een grote kras in de zijkant van de auto. Of de motor wil niet starten en ik roep de wegenwacht erbij. In dat soort gevallen blijft het concept van de plaats waar de auto stond langer kracht behouden. Als ik langs die plekken loop zie ik vaak het gebeurde weer voor me. Maar ook als een vriend op een dag vertelt dat zijn auto ’s nachts bekrast is, is de kans groot dat mijn concept van de plaats waar mijn auto destijds bekrast werd direct weer gerealiseerd wordt.

Een concept ontstaat dus op een zeker moment met een bepaalde kracht. Die kracht kan in de loop der tijd toenemen, maar ook afnemen, zelfs tot nul. Het concept kan dan voor mij op geen enkele manier meer gerealiseerd worden. Hoe het afnemen van de kracht in z’n werk gaat wordt later nader besproken. Een concept kan dus lang bestaan, maximaal gedurende m’n gehele leven, maar ook heel kort. Omdat ik hiervoor gesteld heb dat de structuur van een concept mogelijk kan blijven bestaan als z’n kracht nul is, definieer ik de levensduur van een concept niet als de periode dat het concept bestaat, maar als de tijd die verloopt tussen het moment dat het concept ontstaat en het tijdstip waarop z’n kracht nul is geworden.

Deze definitie is echter problematisch. Is het moment van ontstaan al niet goed te bepalen, het moment waarop de kracht nul is valt principieel niet vast te stellen. Zou ik dat laatste willen, dan zou dat alleen kunnen door kunstmatig periodiek een aantal samenstellende typen te actualiseren en waar te nemen of het concept nog gerealiseerd wordt. In het voorbeeld hiervoor van de parkeerplaats van m’n auto op een bepaalde dag, zou ik een foto kunnen maken van die plaats en die elke dag naast m’n ontbijtbord leggen. Maar dan zal de kracht van het concept, de kans dat het gerealiseerd wordt, door deze dagelijkse ‘meting’ sterk toenemen en daarmee ook de levensduur van het concept.

Bij een droom gebeurt het vaak dat ik die ’s morgens kort na het wakker worden nog herinner maar een uurtje later in het geheel niet meer. Men herinnert zich vaak nog wel dat men gedroomd heeft, maar niet meer wat. Het concept van die droom is dus niet meer realiseerbaar, de kracht ervan is nul geworden. Wanneer dat precies heeft plaats gevonden weet men niet, maar duidelijk is wel dat de levensduur van dit concept, zoals hiervoor gedefinieerd, niet langer is dan bijvoorbeeld anderhalf uur. Het concept ‘mijn moeder’ echter zal voor veel mensen een concept zijn met een lange levensduur, bijna zo lang als zij zelf leven.

Zoals een concept individueel is, is ook de levensduur van een concept een individuele eigenschap. In de praktijk kent men het verschijnsel dat bekenden herinneringen ophalen van zaken die men samen meegemaakt zouden hebben maar die de ander helemaal niets meer zeggen. Als ik een vriend vertel: “Weet je nog die keer toen we uit school kwamen en we een appeltje stalen bij de groentewinkel en de winkelier ons kwaad achterna gerend is?” en hij me vervolgens glazig aan kijkt zonder enig teken van herkenning, kan ik concluderen dat mijn concept van het incident door welke oorzaak dan ook een langere levensduur had dan het zijne. Een andere mogelijkheid is natuurlijk dat mijn concept van het gebeurde in de loop van m’n leven nogal veranderd is en de betreffende vriend er in werkelijkheid helemaal niet bij aanwezig is geweest. In dat geval heeft hij het concept nooit bezeten.

Het bepalen van een moment dat de kracht van een concept is afgenomen tot nul is dus onmogelijk. Niet duidelijk is echter hoe dit probleem vermeden kan worden. Ook als men uit zou gaan van iets als een halfwaardetijd, zoals bij het verval van radioactieve stoffen, loopt men tegen het probleem op dat elke meting van de kracht van een concept diezelfde kracht doet toenemen waardoor de levensduur verlengt. Hoewel dus principieel niet vast te stellen definieer ik de levensduur van een concept toch als volgt:

9.3.1 De levensduur van een concept is de periode die ligt tussen het ontstaan van het concept en de afname van de kracht ervan tot nul of tot bijna nul

9.4 Een concept heeft scherpte

In 9.1 stelde ik dat concepten discreet zijn, dat elk concept valt te onderscheiden van alle andere concepten. Tegelijk bleek dat een concept wel een overlap kan hebben met andere concepten, ofwel dat verschillende concepten een aantal gemeenschappelijke typen kunnen bevatten. Zo bevat het concept ‘leren voetbal’ typen die ook deel uitmaken van het concept ‘leren schoen’ en hebben de concepten ‘leren voetbal’ en ‘leren handbal’ een groot aantal typen gemeen. Typen maken in het algemeen deel uit van veel verschillende concepten.

Als nu twee concepten zeer veel typen gemeen hebben zegt men dat ze sterk op elkaar lijken. In hoofdstuk 8 noemde ik ze congruent. Veel mensen zullen het bijvoorbeeld nog niet zo eenvoudig vinden om een handbal van een voetbal te onderscheiden en als iemand langs komt fietsen is het achteraf vaak moeilijk te zeggen of het een gewone of een elektrische fiets betrof: die twee lijken sterk op elkaar en zijn slechts te onderscheiden door naar bepaalde aspecten te kijken, bijvoorbeeld de omvang van de voor- of achternaaf of een speciaal kastje op het stuur. Maar het gebeurt ook dat een bejaarde zonder veel zichtbare moeite met grote snelheid tegen de wind in fietst en men de conclusie dat het een elektrische fiets moet zijn meteen al trekt zonder verder naar de fiets te kijken.
Ik definieer nu het begrip scherpte als volgt:

9.4.1. Een concept C1 is scherper dan concept C2 indien C1 minder typen gemeenschappelijk heeft met enig ander concept dan C2


In gewone termen: een concept is scherp als het weinig gelijkenis toont met enig ander concept, het is minder scherp als het veel overeenkomst vertoont met één ander concept en het is zeer onscherp als het veel overeenkomst vertoont met veel andere concepten. Ik herinner er wederom aan dat een concept individueel is, wat inhoudt dat ook de scherpte van een concept een individuele eigenschap is. Het is goed mogelijk dat ik het verschil tussen twee bloemetjes niet zie, ze hebben voor mij te veel overeenkomende typen, terwijl de geschoolde bioloog over zoveel onkunde verbijsterd is: hem vallen vooral de verschillen op. De traditionele Amsterdammer kende naar men zegt slechts twee soorten vogels: sijsies en drijfsijsies, terwijl het Amsterdamse Bureau Stadsecologie onderscheid maakt tussen meer dan 145 vogelsoorten die in Amsterdam broeden.