4 Woordenboek en encyclopedie

In het vorige hoofdstuk zagen we dat woordenboek en encyclopedie volgens Russell de officiële en maatschappelijk gesanctioneerde betekenis van een woord geven. Aan de hand van een voorbeeld laat ik zien dat het woordenboek faalt in het geven van een eenduidige betekenis. Maar dat is geen fout, het is een gevolg van de werking van ons conceptuele systeem. 

4.1 Wat is precies een stoel?

Ik kom terug op het in het vorige hoofdstuk besproken citaat van Russell: ook al vermelden woordenboek en encyclopedie de officiële en maatschappelijk gesanctioneerde betekenis van een woord, toch hebben geen twee mensen, die hetzelfde woord gebruiken, ook precies hetzelfde in gedachten.

Woordenboek en encyclopedie vermelden volgens Russell dus de officiële en maatschappelijk gesanctioneerde betekenis van een woord. Hoe moet ik het begrip ‘betekenis’ hier opvatten? Als ik het overeenkomstig Frege’s begrip ‘Bedeutung’ begrijp dan kan het woordenboek mij niet veel verder helpen. Immers dan zou een woord X refereren aan een object of een verzameling objecten in de feitelijke wereld. Echter, het woordenboek bevat geen objecten, alleen maar woorden. Als iemand de betekenis van het woord X niet kent en het opzoekt in het woordenboek vindt hij geen referenties aan feitelijke objecten, maar slechts verwijzingen naar andere woorden, die hij hopelijk wel kent. Zo niet, dan moet hij verder zoeken. Kent hij de betekenis van geen enkel woord, dan heeft het woordenboek geen functie voor hem.

Laten we eens kijken hoe het woordenboek in de praktijk een betekenis definieert. Ik neem als voorbeeld de omschrijving die het online Nederlands woordenboek Van Dale van het begrip ‘stoel’ geeft.

1) stoel: zitmeubel voor één persoon, van een rugleuning en van poten voorzien

Dit lijkt de objectieve beschrijving die in de realistische wereldbeschouwing past. We zoeken verder hoe de diverse delen van de omschrijving zelf gedefinieerd worden. Wat is een zitmeubel?

2) zit·meu·bel (het): meubelstuk om op te zitten

Hier komt er een nieuw element in de definitie: om op te zitten. Dit is een wonderlijke omschrijving als men van het realistische wereldbeeld uit gaat. De stoel wordt nu immers niet meer gedefinieerd als een object met een aantal eigenschappen, maar met behulp van zijn functie, het doel waarvoor hij bestemd is. Zo’n bedoeling zou in het realistische wereldbeeld geen plaats kunnen hebben, in die wereld zouden de objectief bestaande objecten beschreven moeten kunnen worden in objectieve termen die uitsluitend de materiële eigenschappen van het object beschrijven. Het woordenboek beschrijft daarentegen de bedoeling van de maker en de functie voor een mogelijke gebruiker van de stoel als eigenschap van het materiële object. We zoeken nog even verder.

3) meu·bel·stuk: meubel

Dat schiet niet erg op, we zoeken verder.

(4) meubel: voorwerp dat dient als stuk huisraad, zoals tafel, stoel, kast, bed enz

Nu wordt de functie zelfs expliciet genoemd: een voorwerp dat als iets dient. Bovendien bereiken we in de vierde omschrijving van de betekenis een cirkeldefinitie. Als we immers in de oorspronkelijke omschrijving 1) achtereenvolgens de omschrijvingen 2), 3) en 4) substitueren, dan komen we uit op een interessante mededeling: een stoel is iets dat dient als (…) stoel. We laten maar even terzijde dat ook de betekenissen: een stoel is iets dat dient als (…) tafel, een stoel is iets dat dient als (…) kast of een stoel is iets dat dient als (…) bed door het woordenboek gesanctioneerd worden.
We zoeken nog wat verder. Wat is eigenlijk huisraad?

5) huis·raad: inboedel

6) in·boe·del: al de roerende goederen in een huis

Hier gaat het mis. Stoelen hoeven natuurlijk niet in een huis te staan. Denk aan tuinstoelen, vliegtuig- en bioscoopstoelen, elektrische- en kerkstoelen
En wat betekent het dat de stoel een zitmeubel voor één persoon is?

7) per·soon: zelfstandig optredend menselijk wezen

De kat kan het woordenboek niet lezen, anders zou hem duidelijk zijn dat de stoel waar hij zo graag op ligt beslist niet voor hem bedoeld is.

Tenslotte nog: wat betekenen de rugleuning en de poten?

(8) Poot:

1 elk van de ledematen van een dier
2 afdruk van een poot
3 (informeel) been of voet van een mens 4 (informeel) hand
5 (informeel) handdruk
6 (informeel) handschrift
7 (informeel) handtekening 
8 steunsel waarop een voorwerp staat of rust 
9 rechte neerhaal van een letter
10 (informeel) homoseksueel

Hier maakt het woordenboek het ons wel erg lastig. Welke betekenis moeten we kiezen? Toch liever niet betekenis 2: een poot is een afdruk van een poot. We gaan er van uit dat in het geval van de stoel betekenis 8 van toepassing is.
Als we nu de diverse omschrijvingen substitueren in de oorspronkelijke definitie van het begrip ‘stoel’, krijgen we de volgende pakkende omschrijving:

Een stoel is een voorwerp dat dient als stuk huisraad, zoals tafel, stoel, kast, bed enz., om op te zitten voor een zelfstandig optredend menselijk wezen, voorzien van een deel van een stoel waartegen men met de rug leunt en voorzien van steunsels waarop een voorwerp staat of rust.

4.2 Het ‘falen’ van het woordenboek

Het lijkt niet waarschijnlijk dat degene die het woordenboek raadpleegt hier veel wijzer van wordt. Duidelijk is dat de lemma’s in het woordenboek niet zijn opgesteld met de bedoeling om met behulp van formele substitutie tot de uiteindelijke betekenis te komen. Veeleer zijn ze geschikt om te verduidelijken hoe woorden in de gemeenschap die zich van de betreffende taal bedient, worden gebruikt. Het woordenboek benoemt bovendien veel zaken die met het object zelf niets van doen hebben, des te meer echter met de intenties van zowel de menselijke makers als de gebruikers en met associaties die de menselijke observant eraan verbindt.
We kunnen aan de onderstaande afbeeldingen ook constateren dat het woordenboek niet bijzonder nauwkeurig is.


De zig-zag stoel van Rietveld heeft geen poten, evenals de plastic opblaasstoel. Beide zouden volgens van Dale dus geen stoel genoemd mogen worden. Het Faldistorium, een zetel voor een bisschop, heeft geen rugleuning en zou daarom een kruk genoemd moeten worden. Echter, een bisschop op een kruk klinkt niet erg deftig, waarschijnlijk spreekt men daarom liever van bisschopsstoel.

Formeel worden de afgebeelde modellen niet gevangen in de definitie van van Dale. Natuurlijk kan de omschrijving in het woordenboek uitgebreid worden, maar er is bij elke omschrijving altijd een voorwerp te construeren dat er niet geheel aan voldoet en door ons toch direct als stoel herkend wordt. Kennelijk is het niet de functie van een woordenboek om een ‘exacte’ beschrijving te geven, het idee dat een stoel een voorwerp is om op te zitten is eigenlijk voldoende, zij het dat de verschillen met overeenkomstige objecten wel aangegeven moet worden, zodat duidelijk is wat het onderscheid is tussen een stoel en bijvoorbeeld een kruk, een fauteuil of een bank.

Het falen van woordenboek en encyclopedie om een materieel object als een stoel te beschrijven in termen van objectieve eigenschappen is geen tekortkoming, maar bevestigt de onjuistheid van het realistische, objectieve wereldbeeld. Dat wat een stoel tot stoel maakt is de manier waarop die gebruikt wordt door mensen. Vorm en materiaal zijn in zoverre van belang dat het object wel geschikt moet zijn om aan de bedoelde functie – het zitten – te voldoen. En dit laatste is precies het objectieve, of tenminste intersubjectieve aspect aan de definitie. We zijn immers gemakkelijk in staat om te beoordelen of een object een stoel is, waarmee we bedoelen dat het gemaakt is en geschikt is om op te zitten en het zich onderscheidt van bijvoorbeeld een kruk of een zitbank. In de dagelijkse praktijk zijn mensen het daarover behoorlijk eens zodra men de ervaring ‘stoel’ beleeft.

Wat er gebeurt als we de stoel waarnemen is gecompliceerd. Als ik zeg dat ik de stoel zie bedoel ik eigenlijk te zeggen dat ik een beeld zie dat ik interpreteer als een voorwerp dat gemaakt is om op te zitten. Hoe vanzelfsprekend dat ook lijkt, het betreft een complex interpretatieproces. Want er is in het materiële object zelf niets dat het tot stoel maakt en we hebben veel kennis nodig om die interpretatie te kunnen maken. Zo moet men weten dat er voorwerpen gemaakt worden waarop je kunt zitten en die uitsluitend gemaakt zijn om er op te zitten. Men moet weten welke materialen en vormen daarvoor gewoonlijk gebruikt worden en men moet de context kunnen interpreteren: een boomstam die de vorm van een stoel heeft zal in een huiskamer, op een plaats waar we een stoel verwachten, geïnterpreteerd worden als een bijzonder ontwerp stoel, maar in een bos zien we er gewoon een boomstronk in die toevallig de vorm heeft van een stoel.

Ons begrip ‘stoel’ echter gaat veel verder dan de vorm. Ook het gevoel dat we ervaren als we er op zitten bijvoorbeeld behoort bij de stoel zoals we die beleven. Zo kan iemand een eenvoudige houten stoel met een rieten zitting ervaren als ‘de stoelen waarop we vroeger gezellig samen in de keuken zaten’, maar ook als ‘ongemakkelijke stoel zoals die waarop we vroeger in de kerk moesten zitten’. Aspecten als mooi of oud, versleten of comfortabel, modern of verveloos, hard of zacht om op te zitten zijn deels intersubjectief, maar deels ook sterk individueel bepaald. Als er verschillende stoelen in een ruimte staan en we zijn vrij om te bepalen op welke we willen gaan zitten kiezen we, afhankelijk van de situatie, de meest geschikte of de meest aangename, wat betekent dat we onder andere in staat zijn te beoordelen welke stoel het best zit zonder dat eerst uit te proberen.

Ofwel, we verbinden een hele serie ervaringen aan het beeld van de stoel. We ervaren de stoel als mooi of oud, versleten of comfortabel, modern of verveloos, hard of zacht om op te zitten, en zo voorts. Al die beelden maken deel uit van ons begrip ‘stoel’ en kunnen als het ware te voorschijn komen zodra ik een stoel waarneem, maar ook als er over spreek of als ik er aan denk. Als jij en ik zeggen dezelfde stoel te zien ontvangen we beiden visuele indrukken waaraan we elk onze eigen verbindingen toevoegen, verbindingen die bepaald zijn door ons verleden en dus deels verschillend. Dit betekent dat jouw en mijn begrip stoel weliswaar veel overeenkomsten bevatten, maar tegelijk op veel aspecten ook verschillen.

Analytisch filosofen zien dit als een tekortkoming van de natuurlijke taal en trachten zinnen van de natuurlijke taal te analyseren in relaties tussen eenduidig vastgelegde begrippen. Een uitzichtloos project, omdat de meerduidigheid van de begrippen en de variatie in betekenis tussen verschillende personen niet alleen een eigenschap is van de natuurlijke taal, maar ook een essentieel aspect van het conceptuele systeem van de mens. Als men dat systeem wil begrijpen moet men de ‘fouten’ van de natuurlijke taal niet wegpoetsen maar juist beter bestuderen en bijvoorbeeld trachten te begrijpen hoe het precies mogelijk is dat men goed met elkaar kan communiceren terwijl de woorden die men daarbij gebruikt voor elk deels verschillende betekenissen hebben.

4.3 Concepten

Om dat te kunnen doen gebruik ik het begrip concept, een bekende notie in zowel de taalkunde als in de filosofie. Het staat voor een idee, een begrip in onze geest. De filosoof ziet onze concepten vooral in relatie tot enerzijds de woorden, de namen die we gebruiken en anderzijds de objecten die we daarmee aangeven. In het voorbeeld van dit hoofdstuk gaat het dan dus om het idee of het begrip dat we in ons hoofd van een stoel hebben, het concept, naast het woord “stoel” en naast een fysieke stoel, het object.

Ik echter geef het begrip concept een andere inhoud. Ten eerste beperk ik me niet tot zogenaamde lexicale concepten, concepten die verbonden zijn met een woord of een zin. Voor mij is een niet benoemde droom ook een concept, of een kiezelsteentje dat op straat ligt waarop ik m’n aandacht richt. Ten tweede leg ik geen verbinding met objecten in de werkelijkheid. De vraag of het kiezelsteentje iets is in een werkelijk bestaande wereld beantwoord ik niet, in mijn geest bestaat slechts het concept, zoals daar ook het concept van een spook bestaat, zonder dat ik me afvraag of dat enige relatie heeft met een echt bestaand spook. Een concept is voor mij uitsluitend een toestand van mijn geest. Als anderen ook concepten bezitten, waar ik van uit ga, zijn dat concepten in hún geest. Door de manier waarop ik het definieer zal een fundamenteel ander begrip concept tevoorschijn komen dan wat bekend en gebruikelijk is in de filosofie.