12 De conceptenmachine 

De menselijjke geest is bij bewustzijn voortdurend gericht op conceptontwikkeling. Leidt een tekort aan mogelijkheden tot conceptontwikkeling, net als bijvoorbeeld een tekort aan voedsel, dan ook tot ernstige problemen? Dat blijkt inderdaad het geval: conceptontwikkeling is een basisbehoefte zoals beschreven door Maslow.

12.1 Conceptontwikkeling

Bij bewustzijn zijn we dus voortdurend gericht op conceptontwikkeling: de bevestiging van onze reeds bestaande concepten dan wel uitbreiding of aanpassing ervan en de creatie van nieuwe. Dat laatste doen we onder andere bewust als we studeren: het doel van het leren is niets anders dan uitbreiden van bestaande concepten en creatie van nieuwe. Tijdens een studie is het echter niet voldoende dat we nieuwe begrippen opdoen, dus dat nieuwe concepten ontstaan, er moet ook echt geleerd worden. Daarom bevat elke studie elementen om die nieuw geleerde concepten te consolideren, wat we oefenen of inprenten noemen. Als we met een nieuw concept slechts eenmalig geconfronteerd worden is immers de kans groot dat we het snel weer vergeten, dat het nieuwe concept in korte tijd weer verdwijnt. In onze terminologie: de kracht van een nieuw gevormd concept is in het algemeen onvoldoende om lang in stand te blijven zonder nieuwe bekrachtigingen. Ofwel, zonder voldoende bekrachtiging is de levensduur van en nieuw gecreëerd concept in het algemeen te kort. Bij het bewust leren worden allerlei technieken gehanteerd om de levensduur van de nieuw ontstane concepten te verlengen. Herhalen is een bekende techniek bij het leren van dingen die voor de student weinig betekenis hebben, zoals het leren van vreemde woorden. Ezelsbruggetjes kunnen daarbij helpen en ook maakt men vaak gebruik van visualisatie: het verbinden van betekenisarme begrippen aan beelden, waarvoor men kennelijk een beter geheugen heeft. Ook het toepassen van de geleerde kennis is een veel gebruikte leertechniek. Het nieuwe concept wordt dan verbonden met vele al bestaande concepten.

Hoewel leren en studeren belangrijke activiteiten zijn betreft het een specifieke activiteit waarvoor men gewoonlijk niet alleen intern, maar bovenal extern gemotiveerd is. Men wil een diploma halen, promotie maken op het werk of een hobby beter kunnen uitoefenen. De stelling in het vorige hoofdstuk beperkte zich echter niet tot dergelijke situaties en was algemeen geformuleerd: Gedurende zijn bewuste leven is men voortdurend gericht op en bezig met het versterken en uitbreiden van zijn concepten dan wel de creatie van nieuwe concepten, ofwel op conceptontwikkeling.

Ik heb al geconstateerd dat ‘gericht zijn op’ niet hoeft te betekenen dat we die activiteit feitelijk ervaren als een doel waar we ons bewust op richten. Het lichaam kent vele mechanismes die beschreven kunnen worden als gericht op een bepaald effect, of, als men het zo wil noemen, op een bepaald doel, zonder dat men zich dat in het gewone leven bewust is. Zo kan men stellen dat, zonder dat men het voor zichzelf als doel formuleert, iemands lichaam er op gericht is om de lichaamstemperatuur in de buurt van 36 °C te houden, afgezien van de momenten dat men koorts heeft en de temperatuur juist enkele graden hoger geregeld wordt. Zou dat mechanisme niet permanent werken dan was het snel met ons gedaan.

Men kan hier tegen aanvoeren dat er wezenlijk verschil is tussen de doelen waarnaar men bewust streeft en allerlei regelmechanismen in het lichaam die ervoor zorgen dat de temperatuur rond de 36°C blijft. Dit onderscheid is echter niet consequent vol te houden. Gewoonlijk regelt het lichaam interne processen die er tezamen toe in staat zijn de temperatuur in de buurt van de 36 °C te houden. Het krijgen van kippenvel en transpireren zijn bekende ervaringen. Zodra het regelproces echter niet meer voldoende is om de optimale temperatuur te bereiken, ontvangt de geest krachtige signalen die als onaangenaam ervaren worden en gewoonlijk tot gevolg hebben dat men behoefte krijgt aan het treffen van maatregelen die de lichaamstemperatuur in de goede richting beïnvloeden.

Als men afkoelt en op zeker moment bibbert van de kou trekt men meer kleren aan of zoekt men een warmere ruimte op, zodra we puffen van de hitte doen we het omgekeerde. Gedurende de periode dat het ongemak voortduurt zal vaak het eerste doel zijn om op te warmen respectievelijk af te koelen en zet men alles op alles om dat doel te bereiken. Zou men daar niet in slagen dan kan de situatie zelfs levensbedreigend worden. De bewuste activiteiten gaan echter verder: men anticipeert voortdurend op de te verwachten temperatuur. Als men naar buiten gaat trekt men, voordat men feitelijk kou voelt, een jas aan, hoe kouder het buiten is hoe dikker de jas. ’s Winters hult men zich in meer en warmere kleding, terwijl men op een warme zomerdag liefst zo weinig mogelijk draagt. Dat doet men weliswaar niet bewust om zijn lichaamstemperatuur op 36 °C te houden, maar wel om het niet te koud of te warm te krijgen. Dankzij jarenlange ervaring weet men bij voorbaat dat men het ’s winters koud zal krijgen als men niet voldoende warme kleren draagt en ’s zomers te warm als men te dik aangekleed is.

Ik constateer dat het op ongeveer constante waarde houden van de lichaamstemperatuur een gerichtheid van het lichaam is die men zich in normale situaties niet bewust is, maar waarop men voortdurend anticipeert met bewuste acties en dat, zodra het ‘doel’ niet bereikt kan worden, krachtige signalen van negatieve gevoelens (kou, rillen, zweten) het bewustzijn binnendringen, wat ertoe drijft adequate maatregelen te treffen. Er is in deze situatie feitelijk dus weinig verschil tussen het ‘doel’ dat het lichaam nastreeft en dat wat men bewust doet, het opzoeken van de warmte of juist verkoeling en het aantrekken van de meest geschikte kleren.

Overigens doet zich bij doelen die men wel bewust kiest iets dergelijks voor. Stel dat ik zin in een ijsje heb en daarom naar de plaatselijk ijssalon wil fietsen. Ik pak m’n portemonnee, stap op de fiets en rij naar de ijssalon. Ben ik me al fietsend dan voortdurend bewust van m’n doel? Zeker niet. Ik weet waar de ijssalon is en langs welke wegen ik daar moet komen. Tijdens de rit zal ik aan van alles denken maar het is onwaarschijnlijk dat ik gedurende de gehele fietstocht een ijsje of de ijssalon voor m’n geestesoog zie. Het bereiken van de ijssalon vraagt om een aantal tussenstappen die op zich niets met ijsjes of met de ijssalon te maken hebben, stappen die ik kan volgen zonder daaraan te denken. Maar als de weg honderd meter voor de ijssalon afgezet blijkt te zijn en ik de gedachte route niet kan vervolgen, vraag ik me direct af hoe ik toch bij de ijssalon kan komen, hetgeen duidelijk maakt dat m’n lichaam al die tijd wel degelijk gericht was op het bereiken van de ijssalon, ook al was ik me dat doel niet voortdurend bewust. ‘Gericht zijn op’ en ‘bewust gericht zijn op’ zijn verschillende zaken, maar in de praktijk vaak verstrengeld.

Het lichaam is er op gericht is om de lichaamstemperatuur ongeveer constant te houden, wat men in de praktijk alleen opmerkt als dat niet lukt en het lichaam te koud of juist te warm dreigt te worden. Evenzo is het lichaam via hart, longen en bloedsomloop gericht op het toedienen van voldoende zuurstof aan de spieren. Lukt dat niet dan krijgen we het al heel gauw benauwd en zetten we alles op alles om voldoende lucht te krijgen. Hetzelfde geldt voor de toevoer van voedingsstoffen die nodig zijn als brand- en bouwstoffen, bij het ontbreken waarvan we sterke honger krijgen. Idem met de inname van water.

Ik poneer de stelling dat men permanent gericht is op conceptontwikkeling. Betekent dat nu dat men, overeenkomstig de regeling van onze lichaamstemperatuur, ook negatieve signalen krijgt als die behoefte aan conceptontwikkeling onvoldoende bevredigd wordt, zodat we bewust maatregelen gaan treffen om in daarin te voorzien? Om die vraag te beantwoorden beschouw ik eerst de in 1943 geïntroduceerde Piramide van Maslow.

12.2 De behoeftehiërarchie van Maslow

De Amerikaanse psycholoog Abraham H. Maslow (1908–1970), aanvankelijk aanhanger van het behaviorisme, ontwikkelde later de zogenoemde humanistische psychologie. Hij zag de mens als een uniek gemotiveerd individu met een brede waaier van drijfveren. Elk mens streeft naar zelfverwerkelijking of zelfontplooiing. Om dit bereiken moet een aantal fundamentele menselijke behoeften minimaal bevredigd zijn. Al deze fundamentele behoeften zijn aangeboren. Op deze wijze ontstond een hiërarchie van de menselijke behoeften, ook wel bekend als de Piramide van Maslow[1].

De meest basale behoeften zijn de fysiologische of primaire biologische behoeften zoals het verkrijgen van voedsel en drank, maar ook zaken als voldoende warmte, zuurstof etc.

Zodra men zich heeft verzekerd van voldoende voedsel en drinken, gaat men zich richten op de veiligheidsbehoeften en de behoefte aan bestaanszekerheid.
Wanneer bovenstaande behoeften zijn vervuld, richten men zich op zijn sociale behoeften, door Maslow omschreven als de behoefte om bij een bepaalde groep te horen.
Vervolgens tracht men zijn verlangen naar (zelf)waardering en erkenning te vervullen.
De hoogste staat die een mens kan bereiken is die van zelf-verwerkelijking. Bij mensen die zichzelf verwezenlijken speelt vooral de behoefte aan zin en doel in hun leven. Het is het niveau van de vrije zelfontplooiing, aldus Maslow.

Maslow stelt nu dat een individu op enig moment slechts gemotiveerd kan zijn om een bepaalde behoefte te bevredigen, als alle onderliggende behoeften al bevredigd zijn. In zijn artikel van 1943 relativeert hij deze wetmatigheid overigens direct en ziet hij het hoogste niveau van zelfverwerkelijking slechts voorbehouden aan de intellectuele en artistieke upper ten, maar de hoofdlijn van z’n theorie houdt hij in stand voor de niet psychisch zieke mens. Empirisch is de door hem beweerde wetmatigheid niet houdbaar gebleken, mensen zoeken wel degelijk naar vervulling van ‘hogere’ behoeften als ‘lagere’ niet volledig bevredigd zijn. Maar Maslows indeling als zodanig is voor mijn doel goed bruikbaar.

Maslow bouwt zijn piramide op het fundament van een tweetal waarnemingen: enerzijds de motivatie van elk mens om bepaalde doelen te bereiken en anderzijds de effecten van deprivatie, het missen van factoren waaraan behoefte bestaat. De fundamentele behoefte van elk mens op een bepaald niveau in de piramide manifesteert zich alleen als zich op geen van de onderliggende niveaus ernstige deprivatie voor doet, volgens Maslow. Iemand die bijvoorbeeld extreme honger voelt zal niet gemotiveerd zijn voor het ontwikkelen van zijn sociale contacten. Nogmaals, dat dit niet in altijd op gaat laat ik voor nu in het midden, ik vraag me slechts af wat de oorzaken zouden kunnen zijn van deze in het algemeen toch wel evidente verschijnselen.

Bezien we de eerste pijler, de motivatie om bepaalde doelen te bereiken. Wat Maslow in wezen zegt komt overeen met wat ik eerder stelde. Het gericht zijn op de bevrediging van een bepaalde behoefte kan zich expliciet aan ons voor doen, maar dat zal in normale situaties nauwelijks het geval zijn. De in de vorige paragraaf besproken casus van het tochtje naar de ijssalon gaf aan dat het doel, het bereiken van de ijssalon, wel eerst geformuleerd kan worden, maar vervolgens tijdens het tochtje nauwelijks bewust beleefd wordt. Totdat een wegopbreking mijn voortgang belemmert en ik me opnieuw bewust ga afvragen hoe ik naar de ijssalon kan komen. De behoeften in de piramide vergaat het net zo. Zolang ze in redelijke mate bevredigd worden spelen ze in het bewustzijn – zeg ik, Maslow heeft het niet over bewustzijn – geen rol, zodra echter die behoeften niet bevredigd meer worden dringen ze zich op de voorgrond en verdrijven gemakkelijk alle (bovenliggende) andere.

De piramide vertegenwoordigt een systeembenadering. De vraag kan gesteld worden wat ik als individu ervan merk. Zolang ik geen honger of trek voel speelt de behoefte aan voedsel geen belangrijke rol. Wel zal ik, zoals eerder besproken, bewust allerlei maatregelen treffen om een tekort aan voedsel te voorkomen. Ik koop eten in, bedenk leuke recepten, en zo voort. Het kost me echter niet veel energie, ik kan me tegelijk ook op hogere behoeften in de piramide richten. Zodra echter mijn voedselbehoefte niet meer bevredigd wordt ontvang ik krachtig negatieve signalen (lege-maag gevoel, rammelen van de honger) die ik als uitermate onaangenaam ervaar en die mij tot het uiterste aanzetten om die behoefte zo snel mogelijk te bevredigen. Lukt dat niet, dat zet een proces van degeneratie in dat uiteindelijk leidt tot de dood. Voor de hogere behoeften in de piramide geldt hetzelfde, zij het dat deprivatie dan weliswaar niet tot de dood leidt, wel vaak tot ernstige psychische problemen voor het individu, zoals we zullen zien.

12.3 De gevolgen van conceptuele deprivatie

Men is er in het algemeen op gericht om zijn conceptenmachine flink te laten werken. Maar wat als die hapert? Dus als men weinig ervaringen en indrukken op kan doen? Zodra dat gebeurt begint men zich al gauw te vervelen en gaat men op zoek naar omgevingen die meer te bieden hebben. Televisie kijken, spelletjes spelen, gesprekken voeren, sociale media gebruiken, alles is beter dan een situatie waarin weinig nieuwe ervaringen opgedaan worden.

Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde publiceerde in 1982 onder het kopje ‘Klinische Lessen’ een artikel waarin de auteurs psychische stoornissen bij intensive care-patienten beschrijven als gevolg van sensore deprivatie[2]. De les vangt als volgt aan:
“Dames en Heren
Stel dat u als proefpersoon het volgende experiment ondergaat: u laat zich onderdompelen in water van 36°C in een zwembad, waarin licht noch geluid doordringt. U komt te zweven onder het wateroppervlak met de opdracht geen geluid te maken en niet te bewegen, behalve ademhalen door een slang. Anders gezegd: u ziet, ruikt en proeft niets. U hoort en voelt vrijwel niets. Tijdens dit zwembadexperiment zal uw geestestoestand geleidelijk ingrijpend veranderen: u raakt gedesoriënteerd in tijd, u kunt zich niet meer op een onderwerp concentreren, het besef van grenzen tussen u en uw omgeving neemt af, levendige voorstellingen en vergeten herinneringen – die soms het karakter krijgen van hallucinaties – dringen zich aan u op. U krijgt onaangename lichamelijke sensaties, uw gedachten worden ongeordend, u raakt geïrriteerd of angstig, u krijgt sterke drang om u te gaan bewegen en uiteindelijk kan zelfs het vooruitzicht op een hoge beloning u er niet toe brengen in het zwembad te blijven.
Dagelijks worden mensen bij opneming in een ziekenhuis onbedoeld in een toestand gebracht die te vergelijken is met bovenstaand experiment. Het gemis aan normale informatie via de zintuigen wordt sensore deprivatie genoemd. Het gevolg is een a-specifieke verstoring van de psychische functies: het bewustzijn, de oriëntatie, de aandachtsconcentratie, het ik-besef, het waarnemen, het voorstellen, het denken en het geheugen, de stemming en de psychomotoriek raken alle in meer of mindere mate van slag; de psychiatrische beelden die ontstaan, variëren van matig ernstig tot levenbedreigend.”

Een overeenkomstig verschijnsel doet zich voor bij gevangen die eenzaam opgesloten zijn in een kleine cel. In 2013 verschenen op het internet talrijke links met een essay ‘Voices from Solitary: A Sentence Worse Than Death’, geschreven door William Blake, een Amerikaan die toen al bijna 26 jaar in eenzame opsluiting zat voor een straf van 77 jaar. Hij zat op dat moment al vier jaar in ‘administrative segregation at Elmira Correctional Facility, a maximum security facility located in south central New York State’, opgesloten in een ‘Special Housing Unit’ SHU en schrijft onder andere[3]:

“There is nothing in a SHU yard but air: no TV, no balls to bounce, no games to play, no other inmates, nothing. There is very little allowed in a SHU cell, also. Three sets of plain white underwear, one pair of green pants, one green short-sleeved button-up shirt, one green sweatshirt, ten books or magazines total, twenty pictures of the people you love, writing supplies, a bar of soap, toothbrush and toothpaste, one deodorant stick but no shampoo, and that’s about it. No clothes of your own, only prison-made. No food from commissary or packages, only three unappetizing meals a day handed to you through a narrow slot in your cell door. No phone calls, no TV, no luxury items at all.
……
Your options in what to do to occupy your time in SHU are scant, but there will be boredom aplenty. You probably think that you understand boredom, know its feel, but really you don’t. What you call boredom would seem a whirlwind of activity to me, choices so many that I’d likely be befuddled in trying to pick one over all the others. You could turn on a TV and watch a movie or some other show; I haven’t seen a TV since the 1980s. You could go for a walk in the neighborhood; I can’t walk more than a few feet in any direction before I run into a concrete wall or steel bars. You could pick up your phone and call a friend; I don’t know if I’d be able to remember how to make a collect call or even if the process is still the same, so many years it’s been since I’ve used a telephone. Play with your dog or cat and experience their love, or watch your fish in their aquarium; the only creatures I see daily are the mice and cockroaches that infest the unit, and they’re not very lovable and nothing much to look at. There is a pretty good list of options available to you, if you think about it, many things that you could do even when you believe you are so bored. You take them for granted because they are there all the time, but if it were all taken away you’d find yourself missing even the things that right now seem so small and insignificant. Even the smallest stuff can become as large as life when you have had nearly nothing for far too long.
…..
Had I known in 1987 that I would spend the next quarter-century in solitary confinement, I would have certainly killed myself. If I took a month to die and spent every minute of it in severe pain, it seems to me that on a balance that fate would still be far easier to endure than the last twenty-five years have been. If I try to imagine what kind of death, even a slow one, would be worse than twenty-five years in the box—and I have tried to imagine it—I can come up with nothing. Set me afire, pummel and bludgeon me, cut me to bits, stab me, shoot me, do what you will in the worst of ways, but none of it could come close to making me feel things as cumulatively horrifying as what I’ve experienced through my years in solitary. Dying couldn’t take but a short time if you or the State were to kill me; in SHU I have died a thousand internal deaths. The sum of my quarter-century’s worth of suffering has been that bad.”

Het hiervoor genoemde citaat uit de klinische les betreft een bijna volledige deprivatie van alle sensorische prikkels. Dat daarbij niet te leven valt zou veroorzaakt kunnen worden door fysiologische oorzaken. In het geval van eenzame opsluiting echter is geen sprake van sensuele deprivatie: alle soorten sensorische prikkels komen gewoon bij de gevangene binnen. Ook worden de behoeften in de onderste laag van de Maslowpiramide in redelijke mate bevredigd. Er is voldoende, zij het niet zo smakelijk voedsel en ook aan andere lichaamsbehoeften (water, zuurstof, temperatuur en zo voorts) is nauwelijks gebrek. Toch ervaart de gevangene het als een voortdurende doodstraf. Het moet dus iets anders zijn dat de problemen veroorzaakt. De sleutel tot het antwoord wordt in het zelfde citaat gegeven: een dodelijke verveling en leegheid. Ofwel, de geest wordt onvoldoende gevoed, de omgeving is te arm aan informatie. Om in de metafoor van de conceptenmachine te blijven: de machine krijgt onvoldoende brandstof. Er hoeft dan geen sprake te zijn van sensuele deprivatie, maar wel van conceptuele deprivatie.

Ik stelde dat men voortdurend gericht is op conceptontwikkeling, wat niet mogelijk is als er te weinig informatie komt die de enorme massa van onze concepten kan versterken of aanpassen. Ofwel: voor het in stand houden van concepten is regelmatige versterking nodig. Zodra men te weinig verschillende beelden, geluiden, smaken, geuren en tastervaringen ontvangt is versterking van veel concepten niet meer mogelijk en gaat men geestelijk disfunctioneren. Weliswaar kunnen concepten ook versterkt worden door niet-zintuiglijke realisatie, door er aan te denken, maar kennelijk werkt dat onvoldoende. Men voelt een soort geestelijke pijn, variërend van verveling tot ernstige marteling. Het gaat daarbij kennelijk niet om de hoeveelheid prikkels als zodanig, die is ook bij de gevangene voldoende; waar het waarschijnlijk om gaat is de eenzijdigheid, het voortdurend ontvangen van de zelfde prikkels. De situatie van de gevangene maakt ook duidelijk dat de menselijke geest, die toch flink wat gedachten kan oproepen, niet in staat is om de conceptenmachine voldoende te voeden. De eigen geest levert, afgezien van fantasieën en hallucinaties, in het algemeen kennelijk te weinig nieuwe informatie.

Men ziet nu de overeenkomst met fysieke onthouding. Normaal heeft men geen behoefte aan eten, pas als men een lege maag krijgt komt die behoefte opzetten. En als lange tijd voedsel onthouden wordt vertoont het lichaam een heftige negatieve reactie, die vaak alle andere behoeften zal onderdrukken. Na een stevige maaltijd heeft men voorlopig geen enkele behoefte aan voedsel, totdat na verloop van tijd de trek in eten weer op komt.

De conceptenmotor gedraagt zich overeenkomstig. Zeker als die langere tijd hard gedraaid heeft en men veel informatie heeft opgedaan, is het wel lekker om geestelijk uit te rusten en even niet teveel nieuwe informatie te krijgen. Maar duurt dat te lang, dan gaat men zich vervelen en wordt de behoefte aan andere ervaringen manifest. Kan de motor door gebrek aan brandstof langdurig niet werken, dan gaat men geestelijk volledig disfunctioneren. Men gaat hallucineren, raakt z’n oriëntatie kwijt en zo voorts. Bij volledige sensorische deprivatie doen de verschijnselen zich nog veel krachtiger voor. In de praktijk maken de meeste mensen dit nooit mee, net als, tenminste in de westerse wereld, volledige voedseldeprivatie. conceptontwikkeling is daarom een basisbehoefte, vergelijkbaar met de fysiologische behoeften in de onderste laag in de piramide van Maslow. Hoewel we het, net als ernstig honger lijden, in de praktijk nooit meemaken, leidt conceptuele deprivatie onherroepelijk tot disfunctioneren van ons organisme.

Het model van de behoeftenpiramide van Maslow mag empirisch niet adequaat zijn, hij maakt de verschillende soorten behoeften wel inzichtelijk. Conceptuele behoeften ontbreken, terwijl bij het niet bevredigd worden daarvan ernstige geestelijke problemen ontstaan, vergelijkbaar met honger lijden. De onderste trede splitst zich als het ware en bestaat uit twee verschillende maar gelijkwaardige basisbehoeften: de fysiologische behoefte naast die aan conceptontwikkeling, waardoor de piramide er als volgt uit komt te zien.

De volgende stellingen kunnen nu geformuleerd worden:

12.3.1 conceptontwikkeling is een eerste basisbehoefte van de mens, direct vergelijkbaar met alle bekende fysiologische behoeften

12.3.2 Voor een minimaal noodzakelijk conceptontwikkeling zijn voldoende rijke sensorische indrukken nodig

12.3.3 Conceptuele deprivatie leidt tot dysfunctioneren van het gehele organisme

———- 

[1] A Theory of Human Motivation, A. H. Maslow (1943)
Originally Published in Psychological Review, 50, 370-396.

[2] L.N.M. Perquin, Dr. J.A.C. Bleeker, Dr. J. Roos
Psychische stoornissen bij intensive care-patiënten; de gevolgen van sensore deprivatie
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 126, nr.38, 1982

[3] The complete article Voices_from_Solitary.pdf