Anders dan de data in een computergeheugen zijn menselijke concepten veranderlijk. De levensduur kan varieren van enkele seconden tot levenslang. Zonder bekrachtiging verdwijnt elk concept na verloop van tijd. De mens is daarom voor het voortbestaan van zijn conceptueel systeem voortdurend gericht op bekrachtiging van zijn concepten.
10.1 Zijn concepten bestendig?
Gisteren heb ik koffie gezet met m’n koffiemachine. Toen ik vanmorgen uit bed kwam stond de koffiemachine nog in de keuken, net als gisteren en gebruikte ik hem op precies dezelfde manier om me een beker verse cappuccino te bereiden. Vanuit een realistische gezichtspunt is dit vanzelfsprekend: die machine staat nu eenmaal in m’n keuken, daaraan verandert niets, tenzij iemand hem weghaalt. En, tenzij hij kapot gaat zijn z’n functies vandaag uiteraard hetzelfde als gisteren, als de reservoirs voor koffie, water en melk voldoende gevuld zijn en de juiste knoppen in de goede volgorde worden ingedrukt komt de cappuccino vanzelf uit de machine.
Echter, ik hang het realistische standpunt niet aan en vraag me dus af wat de beschreven observatie betekent vanuit mijn conceptualistische visie. Toen ik gisteren de koffiemachine gebruikte bezat ik kennelijk het concept van de machine, maar ook het concept hoe er een cappuccino mee te bereiden. Als ik vandaag uit bed kom ben ik in het geheel niet verrast dat de machine er nog staat, wat betekent dat mijn concept van de machine gerealiseerd wordt door de actualisering van een aantal van zijn samenstellende typen, bijvoorbeeld de visuele indrukken die ik ervaar als ik de keuken in loop. Maar die realisering kan ook bereikt worden door de actualisering van andere typen. Als ik ’s morgens nog in bed lig en er een rochelend geluid uit de keuken komt hoor ik daarin het bereiden van een cappuccino door mijn partner die al eerder uit bed is: de auditieve indrukken zijn voor mij, samen met andere indrukken die de context weergeven, ook een voldoende actualisering van typen die leiden tot realisering van m’n concept van de koffiemachine. En zelfs als ik alleen aan een kop koffie denk kan de machine in m’n bewustzijn verschijnen.
Het concept van de koffiemachine dat ik gisteren bezat bestaat vandaag nog ongewijzigd. Hetzelfde concept bestond ook al drie jaar geleden toen ik de koffiemachine net gekocht had, dus lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat concepten stabiel kunnen zijn. Zeer stabiel zelfs, want concepten als ‘waterkraan’, ‘moeder’, ‘radio’, ‘huilen’ bezit ik al bijna m’n hele leven, sinds ik die concepten verwierf zijn ze nooit meer verdwenen of zelfs maar verzwakt.
Er zijn echter ook andere situaties. Bij een familiebijeenkomst spreek ik met mijn zuster over herinneringen van vroeger. Over onze school en hoe we als kind twee keer per dag naar school en weer terug liepen. Op een gegeven moment vertelt m’n zuster over een stenen paaltje voor een huis in de dorpsstraat waar ze op de terugweg van school naar huis met een paar vriendinnen vaak een soort draai om maakten, de handen glijdend om de gladde bolvormige kop van het paaltje. Mijn herinnering aan dat paaltje was verdwenen, maar kwam, toen ze dit vertelde, weer redelijk helder naar boven. Ik herinnerde me weer hoe de kinderen het stoepje opstapten en dan met de handen om de kop naar beneden draaiden. Een oude herinnering leek verdwenen, maar werd weer tot leven geroepen door het verhaal van m’n zuster en het zien van de oude foto van het huis.
Het zelfde verschijnsel zien we bij het kijken naar oude foto’s of filmpjes, het horen van bepaalde muziek en dergelijke.
Wat gebeurt er nu bij het plotseling naar boven komen van dergelijke herinneringen? Een herinnering is volgens de definitie een concept. Het concept is gedurende lange tijd niet gerealiseerd, kennelijk heeft het gedurende die tijd ontbroken aan de actualisering van voldoende samenstellende typen. Op het moment dat zo’n situatie zich wel voordoet echter, ook al is dat heel veel later, kan het concept direct gerealiseerd worden. De conclusie moet luiden dat het concept al die tijd in mij (in mijn geest) aanwezig is geweest. Sterker, op het moment dat zo’n herinnering weer boven komt heeft men vaak het gevoel dat die nog even helder en scherp is als destijds. Zodra men er echter over doorpraat of probeert zich een aantal details scherper voor de geest te halen, blijkt dat de herinnering toch behoorlijk vervaagd is.
In het geval van het stenen paaltje in m’n geboortedorp bleek dat toen ik er later een keer kwam en het paaltje er weliswaar nog stond, maar behoorlijk anders dan ik me herinnerde. Bij nader inzien weet ik ook eigenlijk helemaal niet meer of ik zelf destijds ook om het paaltje gegleden ben, misschien was het meer een meisjesactiviteit. Zelfs herinner ik me niet meer duidelijk of ik dat spel uit eigen waarneming ken of alleen uit de verhalen destijds van m’n zuster, die vijf jaar ouder was dan ik. Ofwel, de herinnering, hoewel aanvankelijk schijnbaar nog zo helder aanwezig, blijkt bij nadere beschouwing behoorlijk vaag te zijn geworden.
Een herinnering kan lang bewaard blijven, concepten kunnen dus lang blijven bestaan, ook als ze niet gerealiseerd worden. Veel vaker komt het echter voor dat ze zodanig verzwakt of zelfs verdwenen zijn, dat ze bij geen enkele actualisering van hoeveel typen dan ook nog gerealiseerd worden. Veertig jaar geleden gaf ik natuurkundeles op een middelbare school. Nog altijd word ik soms op straat aangesproken door een oud-leerling van wie ik me, ondanks vermelding van naam, klas en jaar niets meer kan herinneren. Ook als ik zo iemand dan terug zie op oude foto’s zegt het me helemaal niets meer. Van sommige oud-leerlingen blijven wel herinneringen bestaan, maar van de meesten is er geen bewaard gebleven.
Bij alledaagse zaken doet dit verschijnsel zich nog sterker voor. Als ik m’n auto ergens parkeer weet ik, zodra ik hem weer wil ophalen, gewoonlijk nog goed waar ik hem gezet heb. Ik heb echter geen enkel idee meer waar ik hem drie weken geleden gezet heb. Ofwel, het concept ‘de plaats waar ik m’n auto geparkeerd heb’ verdwijnt na korte tijd en is dan op geen enkele manier meer te realiseren, welke typen er ook geactualiseerd worden.
In het dagelijks leven doen zich veel gevallen voor van zaken die men zich enige tijd herinneren (minuten, uren, dagen, weken) en daarna betrekkelijk snel verdwijnen.
Veel concepten kunnen zeer lang, tot gedurende vrijwel ons gehele leven, bestaan, terwijl andere slechts een zeer korte levensduur hebben. Uit het feit dat oude herinneringen die gedurende het bewuste leven nooit opgehaald zijn, alleen nog in een relatief vage vorm ervaren kunnen worden, kan men concluderen dat concepten weliswaar lang kunnen bestaan, maar autonoom, als ze niet gerealiseerd worden, in de loop der tijd altijd aan kracht verliezen.
Hetzelfde geldt overigens voor typen. Typen zijn de elementen van overeenkomstige patronen die zich in het verleden aan mij hebben voor gedaan. Een patroon herkennen we doordat elementen van vroegere realisaties zijn ‘opgeslagen’ in typen. Wordt echter nooit meer een congruent patroon ervaren, dan wordt de herinnering steeds minder waarschijnlijk. De betreffende typen verzwakken langzamerhand en doven mogelijk ook geheel uit.
Een voorbeeld: tot het jaar 2002 hadden de Europese landen nog een eigen munt, Nederland koesterde zijn gulden. Ik herinner me dat toen ik jong was de gulden ook nog bestond als bankbiljet. Later heb ik het biljet nooit meer gezien. Als ik er nu aan denk is er in mijn geest hooguit nog een vage herinnering van een bruinig klein bankbiljet dat altijd verkreukeld was, waarschijnlijk door een slechte naoorlogse papierkwaliteit. Het patroon, het beeld van dat bankbiljet heeft zich nooit meer voorgedaan, wat ervan in m’n herinnering over is gebleven bevat nog slechts vage beelden.
Bij het schrijven van deze tekst vraag ik me af hoe het er precies heeft uitgezien en vind ik via het internet dat er in en na de tweede wereldoorlog inderdaad briefjes van één gulden zijn uitgegeven. Het biljet waarvan ik me het beeld herinner blijkt te zijn uitgegeven in 1949 – ik was toen drie jaar oud – en is in 1987 definitief uit de roulatie genomen.
Het betreft dus inderdaad patronen uit m’n jeugd die zich al minstens dertig jaar niet meer aan mij hebben voorgedaan.
Zodra ik de beelden van de voor- en achterkant via internet zag herkende ik het echter direct, volledig uitgedoofd waren de betreffende typen, de beelden dus kennelijk niet.
Ik concludeer:
10.1.1. Typen nemen in de loop der tijd in kracht af als er geen nieuwe ervaringen plaats vinden van congruente patronen waarvan het type deel uit maakt
10.2 Bekrachtiging van concepten
Wat voor typen geldt, geldt overeenkomstig voor concepten. Het periodiek realiseren van een concept is noodzakelijk om het minimaal met gelijke kracht in stand te houden. Elke keer dat een concept wordt gerealiseerd levert een versterking ervan die de natuurlijke afname in de loop der tijd moet compenseren. De kracht van een concept is gedefinieerd als de kans dat het concept bij enige vorm van actualisering van een aantal van de samenstellende typen gerealiseerd wordt. Die kans neemt dus toe naarmate het concept vaker gerealiseerd wordt. Ik gebruik in het vervolg de term bekrachtiging voor de combinatie van een actualisatie van voldoende samenstellende typen en de realisatie van het concept die daar op volgt.
Voorbeeld: ik zie een voetbal. In het conceptualistisch model vertaald ervaar ik een aantal visuele indrukken die mijn concept ‘voetbal’ doet realiseren. Een andere mogelijkheid is dat ik langs een aantal jongens loop die op straat voetballen en dan plotseling een enorme klap tegen m’n wang voel. Als ik me realiseer dat het de voetbal van de jongens is die ze tegen m’n wang geschoten hebben wordt m’n concept ‘voetbal’ stevig bekrachtigd en, als ik nog nooit eerder een voetbal tegen m’n gezicht heb gekregen, ook uitgebreid. De geactualiseerde typen zijn in beide gevallen verschillend, de eerste keer de visuele indrukken, de tweede keer plotselinge pijn in m’n wang, maar m’n concept ‘voetbal’ wordt in beide gevallen bekrachtigd.
Ik merk op dat dit gebruik van het begrip bekrachtigen anders is dan de betekenis die het in de behavioristische psychologie heeft. Daarin staat het begrip, in het Engels reinforcement, voor een actie, de stimulus, die gevolgd wordt door een specifiek gedrag, de respons. Vanuit de (proef)persoon gezien is de stimulus een externe gebeurtenis, terwijl de respons een van buiten geobserveerd gedrag is als reactie op de stimulus. Zoals ik het begrip bekrachtigen gebruik gaat het om interne gebeurtenissen: een beperkte hoeveelheid ervaringen die zich aan mij voordoet leidt tot het bewust worden van een begrip waarvan die ervaringen onderdeel uitmaken, maar dat veel meer omvat dan alleen die initiële ervaringen. Gaat het in de behavioristische psychologie dus om gebeurtenissen en gedrag buiten het lichaam, zoals ik het begrip hier gebruik betreft het puur innerlijke ervaringen.
Op basis van de beschreven constateringen formuleer ik, analoog aan 10.1.1 de volgende wetmatigheid:
10.2.1 Zonder bekrachtiging verliest elk concept in de loop der tijd aan kracht en kan het eventueel geheel verdwijnen
Veel concepten worden na het ontstaan ervan regelmatig bekrachtigd en behouden of versterken op die manier hun kracht. Zodra echter een concept gedurende een periode niet meer bekrachtigd wordt verzwakt het en zal het, afhankelijk van diverse factoren, geheel kunnen verdwijnen. Aanvullend kan men ook formuleren:
10.2.2 Voor de volledige instandhouding van de kracht van een concept is periodiek bekrachtiging van dat concept noodzakelijk
10.3 Verschillen tussen ons geheugen en de computer
De werking van het geheugen wordt wel vergeleken met het geheugen van een digitale computer, een vergelijking die strijdig is met de boven genoemde wetmatigheden. Immers, de inhoud van een computergeheugen wordt eenmalig aangebracht en blijft dan ongewijzigd in stand zolang op dezelfde geheugenplaatsen niets anders gezet wordt. Dat laatste, het overschrijven van een geheugenplaats, gebeurt tijdens het functioneren van een computer voortdurend, steeds met een deel van het geheugen. Waar de inhoud overschreven wordt, is de oude inhoud onmiddellijk weg, gebeurt dat niet dan blijft de oude inhoud onveranderlijk. Het vervagen van herinneringen is bij een computergeheugen niet aan de orde[1].
Neem weer het voorbeeld van de plaats waar ik m’n auto geparkeerd heb. Stel dat ik die plaats met behulp van een computerprogramma in een computer vast leg, dan kan ik die plaats uit het computergeheugen ophalen zodra ik m’n auto weer nodig heb. De volgende dag wil ik weer hetzelfde doen en zet nu de nieuwe plaats in het computergeheugen. Dan zijn er twee mogelijkheden, afhankelijk van hoe het programma werkt. De eerste mogelijkheid is dat de nieuwe parkeerpositie op dezelfde plaats in het geheugen wordt gezet als de vorige. Dat lijkt ook het meest voor de hand liggend, want die vorige plaats is niet meer nodig, daar staat m’n auto immers niet meer.
Als tweede mogelijkheid kan het programma om enigerlei reden ook zo zijn opgebouwd dat voor het opslaan van de nieuwe parkeerplaats telkens een nieuwe positie in het computergeheugen gekozen wordt. Dan zijn zowel de oude als de nieuwe plaats direct beschikbaar. Overigens zal de programmeur er om praktische redenen voor kiezen om niet oneindig veel parkeerplaatsen vast te leggen, het geheugen zou immers vollopen met onbruikbare informatie, zoals de plaats waar ik m’n auto heb neergezet op zaterdag 9 september 1978. Weliswaar is een computergeheugen zelfs in kleine computertjes tegenwoordig zo groot dat dit soort informatie er ruim in kan worden opgeslagen, zelfs als bij elke parkeerplek een foto van vele megabytes zou worden bijgevoegd, maar de richtlijn voor de programmeur is duidelijk: informatie die geen functie heeft wordt in principe overschreven. De informatie over de parkeerplaats wordt dus ofwel geheel overschreven zodra er nieuwe informatie ingevoerd wordt, ofwel blijft een aantal oudere posities ook behouden totdat die op een dag ook overschreven worden.
De werking van het menselijk geheugen is anders. Als ik m’n auto vandaag geparkeerd heb in straat x aan de rechterkant achter dat elektriciteitsgebouwtje, weet ik dat ’s middags meestal nog vrij nauwkeurig en loop ik daar zonder moeite naartoe. Maar soms blijkt dat niet te kloppen en moet ik honderd meter verder lopen, waar de auto dan blijkt te staan. Ook komt het voor dat ik niet meer weet of hij vanuit de zijstraat komende links of rechts staat, ik moet dan zoeken. Soms vind ik dan wat nadere herkenningspunten, bijvoorbeeld een geparkeerde oude kermiswagen die me die ochtend ook al opgevallen was en waar ik m’n auto vlak naast gezet had of een opvallend huis waar ik ’s morgens langs gelopen was.
De digitale computer kent dergelijke onzekerhden niet. Als de informatie over de parkeerplaats goed ingevoerd is in een computer en niet door een programma overschreven wordt, blijft die informatie exact beschikbaar en op elk moment oproepbaar.
Onze herinnering daarentegen kent vele soorten onnauwkeurigheid en vaagheid en neemt af met de tijd. Op de luchthaven Schiphol komt men daaraan tegemoet door de eindeloze parkeergarages onder te verdelen in secties met elk een eigen naam en pictogram. Als men dan van de auto naar de terminal loopt komt men enkele borden tegen die aanmanen te onthouden dat de auto in sectie “molentje”, en dus niet in de sectie “kaas” staat, kennelijk in de verwachting dat we de parkeerlocatie op die manier gemakkelijk onthouden. Dit wijst op een tweede verschil met een computergeheugen: de mate waarin we iets onthouden is afhankelijk van zowel het onderscheidend zijn van de te onthouden informatie als de hoeveelheid aandacht die we aan het opslaan besteden. Een computer kent beide problemen niet, zodra een plaats is ingevoerd is die onmiddellijk vastgelegd, al betreft het complexe informatie als QdB6Ecck39Jhl, informatie die ook vijf of tien jaar later zonder enige onnauwkeurigheid tevoorschijn gebracht kan worden.
Er is nog een verschil tussen mijn geheugen en dat van een computer. Ik weet uiteraard niet meer waar ik de afgelopen twintig jaar m’n auto overal heb neergezet, behalve die ene keer op het grote parkeerterrein van het Academisch Medisch Centrum, waar ’s middags de accu leeg bleek en ik meer dan een uur in de weer geweest ben om met behulp van de wegenwacht weg te komen. Hoewel ik de datum kwijt ben en de precieze plaats niet meer zou kunnen aanwijzen, meen ik nog goed te weten in welk gedeelte op welk parkeerterrein het was. Zo ook die keer dat ik m’n auto op een Amsterdamse gracht niet meer terug vond op de plaats waar ik hem gezet had en de angst dat hij gestolen was al begon op te spelen, tot ik na geruime tijd op het idee kwam dat hij misschien een gracht verder stond. Als men er niet nauwkeurig op let lijken de grachten in Amsterdam sterk op elkaar. Soms komt het ook voor dat ik de auto ergens zet en me plotseling herinner dat ik hem een paar weken geleden op precies dezelfde plaats gezet heb. Dit alles nu kan een computer niet overkomen, de informatie over een parkeerplaats in het verleden is ofwel weg ofwel nog volledig nauwkeurig beschikbaar.
We zien dus de volgende verschillen tussen ons geheugen en dat van een computergeheugen:
Als ik dus een model voor m’n conceptuele systeem wil opstellen, is de wijze waarop een digitale computer werkt daartoe niet geëigend. Sinds enige tijd[2] wordt in verschillende wetenschappelijke programma’s gewerkt aan neuromorfische computers, die in principe zouden moeten werken overeenkomstig onze hersenen. Deze programma’s zijn nog in ontwikkeling, een vergelijking als hierboven met de traditionele digitale computer is daardoor nog niet mogelijk. Voor zover bekend kunnen de chips die door IBM met andere bedrijven wordt ontwikkeld in het zogenoemde Synapse-project wel verbindingen tussen ‘neuronen’ versterken of verzwakken, afhankelijk van externe gebeurtenissen, maar niet zelf nieuwe verbindingen leggen. We zullen zien dat juist het voortdurend creëren van nieuwe concepten een essentiële eigenschap van het conceptuele model is.
10.4 De aanpassing van concepten
We hebben concepten nodig om te kunnen denken, spreken, communiceren, om eten te verkrijgen en ons te verdedigen tegen gevaren, ofwel, om te kunnen overleven in alle facetten van het bestaan. En we bezitten er zeer veel van. In 10.1 heb ik de wetmatigheid geformuleerd dat elk concept zonder bekrachtiging in de loop der tijd verzwakt, aan kracht verliest. Ik heb het heel algemeen geformuleerd en niet aangegeven hoe snel dat proces van achteruitgaan verloopt, er zijn zowel concepten met een zeer korte levensduur als levenslang bestaande. De snelheid waarmee een concept vervaagt zal onder andere afhangen van z’n kracht.
Ik heb ook aangegeven wat het mechanisme van bekrachtiging in een eenvoudig geval inhoudt. Een aantal typen wordt door welke omstandigheid dan ook geactualiseerd, waarna één bepaald concept waarvan die typen onderdeel uit maken gerealiseerd wordt. Zo’n realisatie veroorzaakt een bekrachtiging van het concept: het is na de realisatie krachtiger dan er voor. In dit eenvoudige geval behoort de geactualiseerde combinatie van typen slechts tot één bepaald concept, dat dan automatisch gerealiseerd en dus bekrachtigd wordt. In de praktijk kan de combinatie van geactualiseerde typen ook deel uit maken van andere concepten, waardoor niet a priori bepaald is welk concept gerealiseerd wordt bij actualisatie van een aantal typen.
Een andere mogelijkheid is dat een bepaalde combinatie van typen die geactualiseerd wordt voor een groot deel behoort tot een concept, maar ook één of meer typen bevat die geen deel uit maken van dat concept. Als in dat geval het concept toch gerealiseerd wordt leidt dat niet alleen tot bekrachtiging maar ook tot een uitbreiding ervan met die nieuwe typen die vanaf dat moment ook aan het concept zijn gebonden.
Draagt bijvoorbeeld een buurjongetje dat we regelmatig zien op een dag plotseling een bril, dan valt dat direct op, we geven er zelfs extra aandacht aan door er een opmerking over te maken en het door te vertellen: “Jantje draagt tegenwoordig ook een bril, en dat zo jong al!” Hij zal natuurlijk ook plotseling een groene trui kunnen dragen, ook dat is dan een nieuw type dat we aan ons concept van hem toevoegen, maar omdat kleren vaak wisselen blijven dat zwak gebonden typen die later ook niet meer bekrachtigd worden en dus weer uit het concept verdwijnen. Een plotselinge bril daarentegen valt ons meer op en wordt door frequente bekrachtiging een belangrijk constituerend type van ons concept van het buurjongetje. Op deze wijze worden concepten bij realisatie niet alleen versterkt, maar ook uitgebreid.
Het omgekeerde doet zich ook voor: als bepaalde constituerende typen nooit meer geactualiseerd worden verzwakt hun binding aan het concept en kan die binding geheel verdwijnen, waardoor het type geen deel meer uit maakt van het concept. “Droeg jij vroeger geen bril?” “Ja, maar niet meer sinds ik m’n ogen heb laten laseren”.
Onze concepten veranderen voortdurend en passen zich aan aan de geactualiseerde typen, wat zowel tot uitbreiding als tot inkrimping van het aantal constituerende typen van het betreffende concept leidt. Deze mogelijkheid tot aanpassing, zowel de mogelijkheid tot uitbreiding als tot inkrimping, is essentieel voor ons dagelijks functioneren. Als bijvoorbeeld een baby honger heeft geeft de moeder hem de borst of de fles. Een tijdje later geeft zij hem geprakte groente, nog later eet hij gewoon mee met de volwassenen. Stel dat het concept van de moeder van een tienjarige nog steeds in volle sterkte het type ‘borstvoeding’ zou bevatten en ook het type ‘geprakte groente’. Hij zou dan vreemd opkijken als z’n moeder hem, als hij zegt dat hij honger heeft, haar borst aanbood of een hapje gepureerde groente. Het concept van de moeder betreffende haar zoon is in de loop der jaren geëvolueerd, de typen borstvoeding en geprakte groente zijn daaraan nog slechts zeer zwak gebonden en worden nog slechts in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als opkomende herinnering of bij het zien van oude foto’s, geactualiseerd. Het concept ‘de borstvoeding die ik aan mijn zoon gaf’ zelf kan de moeder overigens nog heel goed bezitten. Haar herinnering er aan kan nog heel levend zijn, maar heeft geen betrekking meer op het dagelijkse voedsel van de zoon. Haar herinnering aan de borstvoeding van destijds zal als type wel deel uit maken van haar concept ‘borstvoeding’, maar niet meer sterk gebonden zijn aan haar concept ‘mijn zoon’. Het dagelijks voedsel wat de zoon eet is daarvoor in de plaats gekomen, waardoor de moeder hem het gewone dagelijkse eten serveert als hij zegt honger te hebben. Ook het concept ‘eten’ dat de zoon bezit evolueert, zij het dat moedermelk en geprakte groente er vanwege zijn jonge leeftijd destijds waarschijnlijk nooit bewust deel van hebben uitgemaakt[3].
Voor de voortgang van ons leven is voortdurende aanpassing en verandering van onze concepten essentieel. Dat mechanisme kan slechts functioneren dankzij de twee eigenschappen: enerzijds het wetmatig in de loop der tijd verzwakken van concepten en anderzijds de periodieke bekrachtiging die nodig is om een concept in stand te houden of te versterken. Gewoonlijk beschouwt men de menselijke eigenschap om indrukken te vergeten – in onze terminologie: dat typen en concepten in de loop der tijd verzwakken – als een tekortkoming van de menselijke geest, zeker in vergelijking met de digitale computer, die uitblinkt in het onthouden van zelfs de meest minuscule en complexe details. Je ziet echter dat juist het automatisch vervagen van typen en concepten essentieel is voor de aanpassing van de concepten aan de in de loop van het leven zich wijzigende omstandigheden, dus essentieel voor het menselijk functioneren.
Computers lijken in dit opzicht perfect, maar zijn in feite betrekkelijk onhandig, niet in staat om hun kennis op een adequaat peil te houden. Als de hiervoor beschreven moeder haar hongerige tienerzoon te eten moest geven en zich zou gedragen als een computer zou zij zich eerst af moeten vragen hoe oud de zoon is, in welk voedselinterval hij zich bevindt en dan pas tot de conclusie komen dat hij borstvoeding noch geprakte groente moet krijgen maar gewoon een boterham met pindakaas. Het lijkt tegenstrijdig, maar dankzij onze intrinsieke vergeetachtigheid functioneren mensen in zeker opzicht efficiënter dan computers. De computerprogrammeur kan hier tegen in brengen dat een computer gemakkelijk zodanig is te programmeren dat hij overeenkomstig gedrag vertoont. Dat is juist, maar het betreft dan een externe kunstgreep die enige gelijkenis toont met het functioneren van onze geest, niet een in de hardware van de computer ingebouwd mechanisme.
De keerzijde is natuurlijk dat we, ten einde ze in stand te houden, onze concepten regelmatig moeten bekrachtigen. Ofwel, regelmatig moeten verschillende typen geactualiseerd worden waardoor concepten worden gerealiseerd. Het is niet moeilijk in te zien dat het grote aantal zintuiglijke en niet-zintuiglijke indrukken die ons bij bewustzijn voortdurend bereikt, juist dat oplevert wat nodig is: een doorgaande stroom actualisaties van typen, leidend tot een continue stroom van realisaties, dus bekrachtiging en aanpassing van onze concepten. Ik zal hierop nog uitgebreid terug komen, maar formuleer al wel:
10.4.1. Gedurende de periodes van bewust leven is de mens voortdurend gericht op en bezig met het bekrachtigen van zijn concepten
10.5 Verschillende soorten bekrachtiging
Ik onderscheid een aantal verschillende soorten bekrachtigingen.
- Zintuiglijk passieve bekrachtigingen die zich door dagelijks gedrag en omstandigheden aan ons voor doen. Het huis waarin ik woon, alle voorwerpen die ik gebruik, de dagelijks afwisseling van dag en nacht, de planten in m’n tuin, m’n werk met alles wat daarbij hoort, dergelijke concepten worden dankzij het gewone dagelijkse leven langdurig frequent bekrachtigd en hebben alleen al hierdoor een flinke levensduur. Men is zich de veelvuldige bekrachtiging gewoonlijk niet bewust, de voortdurende stroom indrukken die dagelijks onze concepten bekrachtigen valt ons niet op als iets bijzonders. Als ik echter op een dag op m’n werk kom en op m’n bureau een felroze telefoon staat in plaats van het grijze apparaat dat ik tot nog toe had, ben ik me dat plotseling zeer bewust. Alle eerdere momenten dat ik de telefoon zag of gebruikte bekrachtigden het concept van een grijze telefoon, zonder dat ik me dat realiseerde.
- Zintuiglijk actieve bekrachtigingen. Die plotseling roze telefoon vraagt als het ware om nader onderzoek. Is hij wel roze of ligt het misschien aan de lichtinval? Is het wel een echte telefoon of een grap van een collega? De nieuwe bekrachtiging past niet – geheel – op mijn bestaande concept en al betreft het slechts de kleur, een voor het functioneren van het apparaat onbelangrijk detail, toch heb ik een onbedwingbare neiging te controleren wat er aan de hand is.
- Niet-zintuiglijke bekrachtigingen, activiteiten van onze geest. In het geval van de roze telefoon vraag ik me ook af wanneer ik de grijze voor het laatst gezien hebben, hoe hij op m’n bureau is terecht gekomen, wat de betekenis er van kan zijn en zo voorts. Ik kan denken aan een flauwe grap van een collega, waardoor mijn concept van de grijze telefoon mogelijk toch juist bekrachtigd wordt. Maar ik kan ook denken aan de monteur die gisteren geweest is en mogelijk tijdelijk een roze telefoon geplaatst heeft om mijn eigen telefoon te laten repareren. Ik kan binnen mijn geest de aandacht op verschillende mogelijkheden richten, steeds leidend tot actualisatie van typen en bekrachtiging van concepten.
- Bekrachtiging via taal. In het geval van de roze telefoon kan men zich gemakkelijk voorstellen welke gesprekken zich in het kantoor zullen ontwikkelen. De taal speelt een prominente en essentiële rol in ons conceptuele systeem. Tot nu toe heb ik dat element echter nog niet geïntroduceerd omdat veel concepten niet lexicaal zijn. Ik kom er later op terug.
———-
[1] Op micro-niveau is dit niet geheel juist: de geheugenelementen van een DRAM-geheugen moeten voortdurend ververst worden, maar dat gebeurt automatisch en leidt niet tot veranderingen van de geheugeninhoud
[2] Deze ontwikkeling is gestart in het eerste decennium van deze eeuw
[3] Ik excuseer me overigens voor de gepresenteerde traditionele rolopvatting dat een moeder haar zoon maaltijden voor zet. In het algemeen gebruik ik alleen de mannelijke vorm, maar vanwege de borstvoeding moest ik hier een uitzondering maken die ik maar consequent heb doorgezet.