13 De stap uit het ik-perspectief

Concepten zijn gedefinieerd als strikt individuele entiteiten, gezien vanuit het ik-perspectief. Maar de verzameling concepten die ik ‘dieren’ en ‘mensen’ noem  ervaar ik een sterke overeenkomst met mijn zelfconcept. Ik ervaar middels communicatie dat ook andere mensen veel concepten bezitten die op de mijne lijken. Dat maakt het mogelijk en stap te zetten uit het ik-perspectief en concepten te beschouwen als gemeenschappelijk bezit van een groep. Communicatie binnen die groep zorgt voor convergentie, het vergroot de overeenkomst tussen de concepten van de leden van de groep.

13.1 Het zelfconcept en verwante categorieën

Concepten heb ik gedefinieerd als individuele entiteiten. Ik ervaar ze en ben me er bewust van. Het zijn mijn eigen concepten, als andere mensen ook concepten bezitten zijn dat andere concepten die misschien wel overeenkomsten met de mijne vertonen, maar tenminste gedeeltelijk er van verschillen. Die concepten zijn immers opgebouwd uit de ervaringen die de ander in zijn of haar leven heeft opgedaan, dus tenminste gedeeltelijk andere ervaringen dan ik in mijn leven ondergaan heb.

Mijn concepten kan ik me ten dele bewust worden door introspectie, zoals alle eigenschappen die ik gedefinieerd heb voortkomen uit zo zorgvuldig mogelijke introspectie. Gedurende mijn leven verzwakken m’n concepten of versterken juist, ze veranderen en passen zich aan dankzij de permanente stroom nieuwe ervaringen die mij dagelijks bereikt. Naast de aangeboren concepten is  dankzij mijn persoonlijke ervaringen in mijn geest in de loop van mijn leven een heel systeem van concepten ontstaan, concepten die door niemand volledig gedeeld worden.

Ik ervaar echter grote verschillen tussen concepten onderling. Wat er de oorzaak van is dat ik soorten concepten onderscheid is mij niet bekend, maar dat mijn geest systematisch verschillen ervaart en categorieën van min of meer overeenkomende concepten kent is evident. Planten, dieren, steden, planeten, gedachten, fantasieën, noem maar op. Het is duidelijk dat in m’n brein onderscheid gemaakt wordt tussen congruente concepten die onderling een grote overeenkomst vertonen en andere, die daar er weinig of niets mee gemeen hebben. Mijn verzameling concepten is geordend in categorieën, die vaak zelf weer een concept vertegenwoordigen. Zo ken ik de categorieën ‘stoelen’, ‘bomen’ en ‘wiskundige stellingen’ zelf ook weer als concepten. In dit hoofdstuk richt ik de aandacht op een tweetal categorieën, namelijk de groep concepten die men ‘dieren’ noemt en op de verzameling die wordt aangeven met ‘mensen’.

Een bijzonder en zeer krachtig concept is mijn zelfconcept, mijn concept van wie en wat ik ben. Mijn lichaam, al m’n ervaringen van pijn en genot, geluk en ongeluk, opwinding en verveling, m’n gedachten, dromen en fantasieën, mijn opvattingen over goed en kwaad, mijn oordeel over wat ik mooi of lelijk vind, dat alles maakt deel uit van mijn zelfconcept. Dit zelfconcept is zo krachtig doordat het al m’n leven lang elke dag in alle handelingen die ik verricht bekrachtigd is geworden, het is mijn meest dominante concept.
In de wereld van mijn concepten nu tref ik er vele aan die een grote verwantschap vertonen ofwel sterk congruent zijn met mijn zelfconcept en die tezamen voor mij een categorie vormen die ik aanduid met het concept ‘mensen’. Daarnaast bestaat er een categorie concepten die ook veel overeenkomsten met het zelfconcept vertonen, maar toch op essentiële punten minder dan de categorie ‘mensen’, de categorie der ‘dieren’.
Hoewel deze constatering voor de hand lijkt te liggen, speelt het ervaren van concepten die grote verwantschap tonen met mijn zelfconcept een basale rol in het conceptuele systeem.

13.2 Actieve en passieve bekrachtiging

Stel dat ik ergens een bekende stoel zie staan of andere ervaringen onderga die mijn concept ‘deze stoel’ realiseren. Die gebeurtenis op zichzelf houdt in dat mijn concept ‘stoel’ door die realisatie bekrachtigd wordt. Het realiseren en bekrachtigen speelt zich geheel in mijn geest af. Als ik me focus op dat concept, me er op richt, kan ik van alles ondernemen, er beter naar kijken bijvoorbeeld, of aan de stoel voelen. Maar wat ik in dit opzicht ook doe, het heeft, afgezien van bekrachtiging, geen invloed op de  inhoud van mijn concept. Anders wordt het als ik bijvoorbeeld de stoel met een hamer kapot sla of hem in brand steek. Dan ontplooi ik zelf activiteiten die mijn concept van de stoel aantasten. Maar ook dan nog ervaar ik de stoel als passief, wat er aan het concept verandert wordt door mij zelf veroorzaakt, ik ervaar geen eigen activiteit in het concept. Ofwel mijn concept ‘deze stoel’ bevat een type ‘passief’, ik zal dergelijke concepten passieve concepten noemen.

Mijn zelfconcept daarentegen is bij elke bekrachtiging actief. Ik kijk, richt m’n aandacht, denk, probeer te herinneren, voel, vergelijk. Bij de perceptie van m’n zelfconcept speel ik een dubbelrol. M’n geest is conceptueel actief, maar tegelijkertijd reageert m’n lichaam op waargenomen ervaringen. Als ik bijvoorbeeld pijn in m’n been voel kan ik het zo bewegen dat die pijn vermindert en proberen een houding te zoeken die me in het geheel geen pijn bezorgt. Zo’n beweging en dat zoeken zijn weliswaar gericht op het verminderen van de pijnervaring, maar versterken tegelijkertijd een aantal concepten, een dubbelrol die inherent is aan het zelfconcept en die het complex maakt. Op dit moment is het voldoende om een verschil te constateren tussen het percipiëren van wat men als een passief, dood, niet reagerend object ervaart en de perceptie van concepten die staan voor iets dat kan bewegen, veranderen en reageren, die ik actieve concepten zal noemen.

Niet alleen het zelfconcept is actief. Als ik bijvoorbeeld een ontmoeting heb met een hond zijn de ervaringen die me bereiken in hoge mate afhankelijk van wat ik zelf onderneem. Als ik de hond in de ogen kijk hoor ik grommen of zie hem kwispelen. Als ik hem aai schurkt hij zich tegen me aan. Als ik hem een bak voedsel voor zet slobbert hij die leeg, als ik een stok weg gooi haalt hij die snel terug. Een hond reageert op mij, daarom noem ik mijn concept ‘hond’ een actief concept. En dat geldt natuurlijk voor veel dieren en, vooral, voor mensen.

Met de komst van de moderne digitale techniek is een nieuwe categorie concepten ontstaan die men ook actief zou kunnen noemen. Robots kunnen zo geprogrammeerd worden dat ze op mensen reageren, ze lijken dan verdacht veel op dieren. Ook kunnen elektronische spellen een virtuele werkelijkheid scheppen die reageert op wat men zelf aan acties onderneemt. De vraag kan gesteld worden of dit, conceptueel gezien, een interessante nieuwe categorie is, het betreft immers uitsluitend door mensen gecreëerde instrumenten die bewust zó gemaakt zijn dat mensen er iets dierlijks of zelfs menselijks in zien. Het zijn een soort imitatiedieren of -werelden, misschien moeten die bezien worden als een verlengstuk van de originele concepten die als imitatie worden weergegeven. Vooralsnog lijken ze niet erg interessant en laat ik ze buiten beschouwing.

Een bijzonder krachtige categorie actieve concepten is dus de groep die men aanduidt met ‘mensen’. Als één of meer van deze concepten gerealiseerd worden kan dat niet alleen leiden tot versterking van die concepten zelf, maar ook van heel andere. Een voorbeeld. Ik zie een boom staan midden op het trottoir, ofwel mijn concept ‘die boom daar’ wordt gecreëerd of, in het geval dat ik die boom al ken, bekrachtigd. Nu weet ik dat de stam van een boom stevig en hard is, dus dat het betreffende concept de typen ‘stevig’ en ‘hard’ bevat. Als ik de boom alleen maar zie wordt het type dat staat voor de vorm van de boom wel geactualiseerd, maar het type ‘hard’ niet. Ik zie echter tegelijk dat mensen om de boom heen lopen. Dat kan verschillende oorzaken hebben, het zou kunnen komen doordat die boom stinkt, maar ik heb daar geen enkele ervaring mee en bovendien zie ik daarvan geen enkel teken. Het verschijnsel dat mensen om de boom lopen doet mij het ‘hard’ of in ieder geval ‘ondoordringbaar’ zijn van de boomstam ervaren. Ofwel de typen ‘ hard’ en ‘ ondoordringbaar’ worden in mij geactualiseerd, waardoor de realisatie van het concept ‘boom’ verder bekrachtigd wordt. Nog meer versterking treedt op als ik iemand zie die niet oplet en per ongeluk tegen de boomstam aan loopt. Zijn gedrag en reacties op de botsing herken ik goed, de perceptie ervan doet in mij verschillende concepten realiseren, waaronder dat van de harde boomstam, maar ook dat van ‘pijn’ en andere.

De ervaring van het zien van de boom bekrachtigt mijn concept van die boom en de ervaring van het gedrag van mensen in de omgeving van de boom heeft een nog uitgebreidere bekrachtiging tot gevolg. Het voorbeeld lijkt volkomen triviaal, maar er zou op straat ook een imitatieboom kunnen staan of een vel plastic hangen met een boom er op geverfd. Bij het naderen zouden dan typen geactualiseerd worden die helemaal niet bij het concept passen waardoor ik op een zeker moment concludeer dat het geen echte boom is maar een ander concept.

De ervaring van dode, passieve dingen bekrachtigen m’n concepten doordat ik ze herken en doordat ze een betekenis voor mij hebben. Als iets, een hond bijvoorbeeld, ook nog reageert op wat ik doe vindt een nog sterkere bekrachtiging plaats. Die actieve reacties van een hond herken ik net als de passieve aspecten van een dood ding, maar het herkende is complexer, waardoor een sterkere bekrachtiging optreedt. Men kan zeggen dat met de hond communicatie plaats vindt, al worden er geen woorden uitgewisseld. Nog een stap verder gaat de wederzijdse communicatie met mensen, ook als die plaats vindt zonder het gebruik van taal.

De meest effectieve bekrachtiging vindt plaats als mensen met behulp van taal communiceren. Taal maakt het bovendien mogelijk om zeer complexe concepten te ontwikkelen die zonder het gebruik van taal niet zouden kunnen bestaan. In dit hoofdstuk beperk ik me echter nog tot een onderzoek naar het effect van communicatie zonder het gebruik van taal.

13.3. De stap uit het ik-perspectief

Volgens Wikipedia is communicatie een activiteit waarbij levende wezens betekenissen uitwisselen door op elkaars signalen te reageren. Het Latijnse woord communicare slaat terug op ‘iets gemeenschappelijk maken’. In het ik-perspectief van waaruit ik tot nu toe werk moet ik dat anders formuleren, communiceren is in de zojuist ontwikkelde terminolgie: het ervaren van en reageren op een actief concept. Ik ervaar een actief concept, onderneem bepaalde acties en ervaar dat het concept veranderingen vertoont die ik verbind met de acties die ik onderneem.

Nu bezit ik een categorie actieve concepten die in hoge mate congruent zijn met mijn zelfconcept. De leden van die categorie zijn zijn zo sterk congruent dat ik ze ervaar als behorend tot een categorie waarvan ik zelf ook deel uit maak en die ‘mensen’ genoemd wordt. Het heeft er alle schijn van dat ook al de leden van die categorie zelfconcepten bezitten die sterk overeenkomen met mijn eigen concepten, inclusief mijn zelfconcept. Door deze ervaring is het mogelijk uit mijn ik-perspectief te treden en mij zelf te zien als één van die vele mensen. Dat maakt het mogelijk om te spreken over wij en jij, wat tot nu toe vanuit het ik-perspectief eigenlijk niet mogelijk was. Daarmee treedt ik als het ware buiten mij zelf en kan ik mijzelf ervaren als één van vele mensen. Zodra ik die stap zet kan ik spreken zoals normaal iedereen doet en hoef ik niet meer alles in termen van mijn eigen ervaringen te beschrijven: ik heb mijn persoonlijke ervaringen, maar accepteer dat jij ook een soort ‘ik’ ben met eigen ervaringen. Toch blijft er een essentieel verschil tussen m’n eigen directe ervaringen en die van andere mensen die ik slechts indirect, middels communicatie, kan kennen.

Vanaf dit punt zal ik spreken over mensen en dieren als zelfstandige entiteiten die elk hun eigen concepten bezitten, maar houd daarbij in het achterhoofd dat ik hen allen slechts ken uit mijn eigen ervaringen. Het is slechts een kwestie van terminologie, het betekent niet dat ik vanaf hier een stap in de richting van het realisme zet, maar het is eenvoudiger om over een bepaald mens of over mensen in het algemeen te spreken zonder daaraan steeds te moeten toevoegen dat het mijn ervaringen, mijn concepten betreft.

Omdat mensen en dieren actieve concepten zijn, reageren ze op elkaar: ze communiceren door wederzijds acties te ondernemen die de concepten van de ander bekrachtigen of veranderen.
Hierbij stuit men direct op de fundamentele vraag hoe men met elkaar kan communiceren als ieder zijn eigen, individuele concepten bezit. Om die vraag te beantwoorden gebruik ik een simpel grafisch model.

13.4 Een grafisch model

De indeling in ervaringen, patronen, typen en concepten is een model van de werking van de menselijke geest zoals die op basis van introspectie beschreven kan worden. Om een aantal consequenties van het model meer inzichtelijk te maken geef ik het begrip ‘concept’ grafisch weer. De figuur stelt een eenvoudig concept voor, bestaande uit acht typen. Elk type bestaat uit ook weer uit acht elementaire componenten van in het verleden ervaren congruente patronen. De congruentie tussen de patronen is in beeld gebracht door de overeenkomst in kleur. Zo zijn alle ervaren componenten van bepaalde congruente patronen aangegeven als blauwig en vormen ze tezamen het type 6, de oranjeachtige componenten het type 1 en zo voorts.
Om het verder te verduidelijken grijp ik even terug op de hamburger uit hoofdstuk 11.2. Men kan een aantal typen onderscheiden die tezamen het concept ‘hamburger’ vormen. Bijvoorbeeld het uiterlijk wordt weergegeven door type 1, de smaak door type 2, consistentie door type 3, de geur door type 4, het geluid dat hij bij het bakken maakt door type 5, het gewicht door type 6, de eetbaarheid door type 7 en de smaak door type 8.
Het feit dat in dit model elk type uit acht componenten van in het verleden ervaren congruente patronen bestaat zou weergeven dat we elk van de acht aspecten precies acht overeenkomstige ervaringen hebben gehad , wat in de praktijk niet waarschijnlijk is. Het gaat echter in dit grafische model slechts om het principe, veel van de werkelijke menselijke concepten zijn uitermate complex, bevatten dus zeer veel typen welke gewoonlijk ook ontstaan zijn uit zeer veel ervaren patronen die, als men dat grafisch zou willen weergeven, een reusachtig rooster zouden vergen. Ik zal dit grafische model hanteren om een aantal zaken te verduidelijken, voor welk doel ik een wat compactere uitvoering gebruik, zoals hieronder.

 13.5 Communicatie

Communicatie is dus volgens Wikipedia een activiteit waarbij levende wezens betekenissen uitwisselen door op elkaars signalen te reageren. Ofwel, interactie tussen wat ik actieve concepten noemde. Wat betekent dit bezien vanuit het conceptuele model?

Allereerst moet opgemerkt worden dat het gebruik van taal in deze definitie niet voor komt. Dat is een belangrijke constatering. Mensen communiceren veel met behulp van de taal, maar ook non-verbale communicatie zoals lichaamstaal speelt een belangrijke rol. Het ontwikkelen van taal heeft de mensheid ongekende mogelijkheden tot communiceren en conceptontwikkeling geboden, waar ik in de latere hoofdstukken uitgebreider op in zal gaan. In dit hoofdstuk wil ik nader bestuderen hoe communicatie kan verlopen zonder het gebruik van taal.

Ik begin in de eenvoudige modelmatige situatie van de ten tonele gevoerde hamburger, bestaande uit acht typen, elk opgebouwd uit de componenten van acht ervaren patronen. Stel je voor dat je met iemand over een hamburger wil communiceren zonder de mogelijkheid taal te gebruiken. Hoe kan dat? Stel je vervolgens voor dat er geen enkele hamburger in de buurt is, ook geen afbeelding ervan. Je kan je dan een hamburger voor de geest halen, maar hoe breng je dat over? Je kan een tekening maken van een hamburger en die aan de ander tonen, maar dat is wezenlijk al een primitieve vorm van taal. Zonder het gebruik van taal is communicatie over iets alleen mogelijk als dat iets aanwezig is of tenminste ervaren wordt. Is er wel een hamburger in de buurt dan kun je er op wijzen en je kan er geluiden en gebaren bij maken die door een ander begrepen worden. Je kan smakken en “mmmmm” zeggen, waarbij je je hand langs je hoofd beweegt, waaruit de ander kan opmaken dat je de hamburger lekker vindt.

Dieren kunnen dat allemaal veel minder dan mensen. Zodra een hond een bot ziet rent hij er op af en begint het te af te kluiven. Stel dat een andere hond het bot nog niet heeft gezien, dan zal die aan de bewegingen van de eerste zien dat er iets begerenswaardig in het spel is en hij zal er mogelijk ook naartoe lopen. Hij ziet het bot, probeert het ook te pakken, de één gromt en vertoont alle tekenen van vechten, waarop de ander het zelfde doet en er twee vechtende honden zijn. Al dit gedrag is communicatie: het uitwisselen van betekenissen door op elkaars signalen te reageren. Als nu die twee honden vechten om het been kan een derde, zoals bekend, ermee heen gaan, wat voor de twee, zodra die dat zien gebeuren, een reden is om onmiddellijk hun gevecht te stoppen en woest blaffend achter de dief aan te rennen.

Dat is de manier waarop dieren communiceren: ze zijn aangewezen op non-verbale communicatie, die dan ook nog beperkt is door het beperkte areaal aan non-verbale uitdrukkingen dat ze tot hun beschikking hebben vergeleken met mensen. In het geval van de vechtende honden worden gedragingen gecommuniceerd die in die situatie voor de betreffende hond functioneel is, de andere hond ‘begrijpt’ het gedrag en reageert er op. Op dezelfde wijze zoals iemand die in de verte mensen om een boom ziet lopen en daaruit concludeert, waarschijnlijk alleen impliciet, dat de boom ondoordringbaar en hard is. Mensen kennen echter ook meer abstracte gedragingen die door anderen begrepen worden, zoals het gebaar: opsteken van een arm, dat in veel culturen geïnterpreteerd wordt als begroeting. Die groet heeft alleen betekenis in de ontmoeting tussen mensen, men kan het beschouwen als het primitieve begin van taal. Hoewel in mogelijk in mindere mate dan mensen, kennen dieren toch ook iets dergelijks. Bijvoorbeeld als één individu gevaar voelt kan hij een schreeuw geven die door de soortgenoten ervaren wordt als een teken om weg te vluchten of in de aanval te gaan. Ook zullen partnerdieren reageren op signalen als het aannemen van een dreigende lichaamshouding of het uitvoeren van een paringsdans. Zo gesteld bezitten ook dieren een primitief begin van taal, al blijft die beperkt tot non-verbale interacties.

13.6 Communiceren met verschillende concepten

We bekijken vervolgens welke communicatie zonder het gebruik van taal mogelijk is tussen twee mensen, persoon A en persoon B, die beiden het concept ‘hamburger’ bezitten. A en B komen in een keuken waar een kok bezig is twee hamburgers te bakken. Als concept zou een hamburger er als volgt, in een compact grafisch model, uit kunnen zien.

We beperken ons tot enkele willekeurige eigenschappen die als typen bekend kunnen zijn en beperken ons ook even tot het stukje vlees, voor het gemak zien we in dit model af van het slappe broodje, het blaadje sla, de mayonaise en de ketchup die de burger voor velen zo smakelijk maken.
Echter, het concept ‘hamburger’ is, evenals alle andere concepten, individueel, door een persoon opgebouwd uit een aantal ervaringen uit zijn verleden. Dat verleden is voor A en B deels overeenkomstig, deels verschillend, dus moeten ook hun concepten ‘hamburger’ deels verschillend zijn. We geven dat als volgt schematisch weer.


A en B hebben geen enkel type geheel overeenkomstig, dat wil zeggen dat ze met betrekking tot alle aspecten deels verschillende en deels dezelfde ervaringen hebben opgedaan. Beiden kennen de hamburger van Mc Donald en ook bakten hun beider moeders vroeger zelf hamburgers. Maar de slagers waren verschillend: de een maakte ze groot en dun van paardenvlees terwijl de ander kleine dikke modellen maakte uit rundvlees. Het gevolg daarvan is dat A en B naast de overeenkomstige patronen die ze opgedaan hebben bij Mc Donald, ook verschillende ervaringen hebben die niettemin voor beiden onderdeel van hun concept ‘hamburger’ zijn. A en B hebben ervaring met verschillen in uiterlijk, smaak, geur, consistentie, gewicht en sappigheid van een hamburger. Doordat A altijd bij z’n moeder in de keuken kwam om het bakken mee te maken is het sissende geluid van een burger in de koekenpan voor hem een belangrijk constituerend type, terwijl B, omdat hij de keuken verafschuwde, dat geluid in het geheel niet kent. Ondanks deze verschillen tussen de twee individuele concepten zijn er ook veel overeenkomsten.

Goed, A en B komen dus beiden de keuken in en zien een kok bezig twee hamburgers te bakken. Zowel A als B zien, ruiken en horen de hamburgers bakken. De vraag is nu: leiden deze ervaringen bij beiden tot het realiseren van hun eigen, individuele concept ‘hamburger’? Beiden hebben verschillende ervaringen met het uiterlijk van hamburgers. A kent alleen de burgers van het formaat Mc Donald, terwijl B ook de grote dunne kent die z’n moeder bakte. Dit laatste maakt het natuurlijk niet onmogelijk om de inhoud van de koekenpan, twee burgers van het formaat Mc Donald, te herkennen als uiterlijk van een hamburger. Essentieel is dat voor beiden het type ‘uiterlijk van de Mc Donald hamburger’ reeds deel uitmaakte van hun concept ‘hamburger’. Dat B ook ervaring heeft met andere formaten hamburgers levert geen probleem op. In het kleurenschema betekent dit dat er bij het type ‘uiterlijk van een hamburger’ (de blauwige blokjes) voldoende overeenkomstige blokjes zijn om voor beiden dat type te realiseren. Hetzelfde geldt voor de andere typen, met uitzondering van het type ‘geluid’. Ofwel: het ervaren van de feitelijke hamburgers in de koekenpan actualiseert bij zowel A als B zoveel typen die deel uitmaken van hun beider concept ‘hamburger’ dat deze concepten ondanks de verschillen toch bij beiden gerealiseerd worden.

Alleen al actualisering van het type ‘uiterlijk’ leidt tot realisatie van het concept. Krijgen A en B de burgers vervolgens voorgeschoteld en eten ze er van, dan worden ook overige typen gerealiseerd. Dus ondanks dat de concepten ‘hamburger’ die A en B bezitten deels verschillend zijn, zullen beide toch gerealiseerd worden bij de ervaring van deze specifieke hamburger.

13.6.1 Als twee personen een gemeenschappelijke ervaring hebben zal dat bij beiden leiden tot realisatie van hun overeenkomstige doch individuele concept mits die betreffende concepten voldoende overeenkomstige typen bevatten


In hoofdstuk 8 werden congruente concepten gedefinieerd als concepten die tenminste één type gemeen hebben. Dat betrof echter een definitie van twee concepten in de geest van dezelfde persoon. Omdat het hier gaat om concepten van verschillende personen is die definitie niet van toepassing. Overeenkomstige concepten zijn dus concepten van verschillende personen die een aantal overeenkomstige typen bevatten. Hoewel de begrippen congruent en overeenkomstig nogal op elkaar lijken betreft het wezenlijk andere situaties. Congruente concepten van één persoon zijn discreet, kunnen niet dezelfde naam hebben. Bijvoorbeeld de concepten ‘voetbal’ en ‘handbal’. Overeenkomstige concepten van verschillende personen hebben juist wel dezelfde naam, bijvoorbeeld mijn begrip ‘voetbal’ en jouw begrip ‘voetbal’.

De vraag is wat er gebeurt met een type dat de één wel bezit en de ander in het geheel niet. In het schema betreft dat het geluid van een bakkende hamburger. B heeft dat in z’n leven nog nooit gehoord omdat hij de keuken haatte. A kent het geluid heel goed, het horen ervan doet hem al het water in de mond lopen: actualisering van het type leidt tot krachtige realisatie van het concept. Wat doet nu B? Die ziet de hamburger, z’n concept wordt gerealiseerd, maar hij hoort tegelijk een geluid uit de richting van de koekenpan komen dat hij nog niet eerder gehoord heeft. Ook dit levert geen probleem op. B’s geest zal deze nieuwe ervaring gewoon toevoegen aan de hem wel bekende ervaringen die tot nu toe deel uit maakten van zijn concept ‘hamburger’. Dus na deze ervaring zal zijn concept veranderd zijn: het bevat in de grafische weergave nu ook een grijs blokje. Het zou kunnen dat B dit als zo aangenaam ervaart dat hij in het vervolg altijd de keuken in loopt als er hamburgers gebraden worden, waardoor het type ‘geluid’ als onderdeel van z’n concept ‘hamburger’ in de toekomst steeds meer ingevuld wordt overeenkomstig het type dat A bezit. De ervaring van het geluid leidt voor A dus slechts tot bekrachtiging van z’n concept, terwijl het voor B een uitbreiding betekende. Je ziet hier een belangrijk mechanisme: als twee individuen de zelfde ervaringen opdoen, wat frequent gebeurt als men veel dingen samen doet, leidt dat tot aanpassing van hun beider concepten met als gevolg dat die concepten meer overeenkomsten gaan vertonen. 

13.6.2. Als twee personen veel gemeenschappelijke ervaringen delen zal een aantal van hun concepten in de loop der tijd meer overeen komen. Die concepten zullen convergeren

 
Een ander geval betreft het type gewicht, in het schema voorgesteld door de gele blokjes. A’s type bevat alleen blokjes die dat van B niet bezit en omgekeerd. In het voorbeeld zou dat betekenen dat de één alleen zware hamburgers kent en de ander uitsluitend ervaring heeft met lichte. Het voorbeeld is wat ver gezocht, maar het gaat om het principe.

Er doen zich verschillende mogelijkheden voor:

  1. Het gewicht van de gebakken hamburger komt overeen met het type van A, B herkent het in het geheel niet
  2. De omgekeerde situatie: het gewicht van de gebakken hamburger komt overeen met het type van B, A herkent het in het geheel niet
  3. A en B herkennen het gewicht geen van beiden, het is te klein, te groot of ligt tussen de beide ervaringen in.

Duidelijk zal zijn dat dit niet een wezenlijk andere situatie is als het geval van het geluid. Aangenomen dat er genoeg bekende typen geactualiseerd worden om bij beiden hun concept ‘hamburger’ te realiseren zal het type ‘gewicht’ gewoon uitgebreid worden, in geval 1 bij B, in geval 2 bij A en in geval 3 bij beiden. En weer leidt de gemeenschappelijke confrontatie tot convergentie, hun concepten zullen, naast de verschillen die blijven, meer overeenkomsten gaan bevatten.

Zouden echter A en B volledig gaan samenleven en vanaf dat moment altijd dezelfde hamburger-ervaring opdoen, dan verzwakken de oudere patronen die niet meer ervaren worden, terwijl de patronen die wel ervaren worden zorgen voor bekrachtiging van dezelfde typen bij beiden. In de loop der tijd zullen hun concepten ‘hamburger’ steeds meer op elkaar gaan lijken, dus convergeren.

Samenleven, samen de zelfde ervaringen beleven hoeft echter niet altijd tot convergentie van concepten te leiden. Stel dat A hamburgers heerlijk vindt terwijl B vegetariër is en rilt van de gedachte dat hij ervan zou moeten eten, die ene keer dat hij het probeerde walgde hij ervan. In dat geval zal confrontatie met een hamburger voor beiden tot een bekrachtiging leiden, zij het tot bekrachtiging van sterk verschillende typen. Op dat aspect zal er dus geen volledige convergentie optreden: naast de overeenkomsten die bij elke realisatie versterken zullen de verschillen slechts duidelijker en scherper worden naarmate de ervaringen zich voor doen.

Een voorbeeld kan duidelijk maken dat dit verschijnsel geen zeldzaamheid is. In de tweede wereldoorlog was de aanvoer van voedsel in de winter van 1944 in het westen van Nederland vrijwel gestopt, de bewoners moesten zich voeden met enkele gekookte bloembollen en andere nauwelijks eetbare zaken. Na de oorlog kwam de voedselstroom weer op gang en werd een generatie kinderen verwekt die de oorlog niet zelf meegemaakt hadden, de zogenaamde babyboomers. Veel babyboomers herinneren zich dat als ze tegen hun ouders zeiden dat ze honger hadden ze steevast het antwoord kregen: “Jij honger? Dat is geen honger, dat is trek. In de oorlog, toen hadden we honger”. Om de zelfde reden mocht van de oudere generatie geen kruimel eten weggegooid worden: “In de oorlog zouden we er een moord voor hebben begaan”. Het concept ‘honger’ is dank zij de verschillende ervaringen voor beide generaties altijd fundamenteel verschillend gebleven, waarschijnlijk doordat de hongerervaring van de ouderen in de Hongerwinter zo sterk bekrachtigd was dat die niet meer uitdoofde, terwijl de jongeren zo’n intense hongerervaring gewoonlijk nooit meemaakten. Met betrekking tot het concept ‘honger’ was de generatiekloof onoverbrugbaar.

Het gemeenschappelijk beleven van ervaringen leidt in het algemeen dus tot de ontwikkeling van overeenkomstige concepten. Echter, in de beschreven situatie met de hamburgers is tot nu toe nog geen sprake van communicatie. Wat betekent het begrip communicatie in termen van het conceptuele model?
Persoon A wordt geconfronteerd met de hamburger in de pan, ofwel een aantal typen die deel uitmaken van z’n concept ‘hamburger’ wordt geactualiseerd, wat leidt tot realisatie van zijn concept. Het kan zijn dat hij op die ervaring geen enkele reactie vertoont, maar vaak zal hij zich op de één of andere manier uiten via een uitdrukking van z’n gezicht, een beweging van z’n arm of iets dergelijks, zodanig dat B die reactie kan ervaren. Dus A zendt, in de terminologie van Wikipedia, betekenissen uit. Laten we aannemen dat A verlekkerd kijkt en z’n hand langs z’n hoofd heen en weer beweegt terwijl hij ook een ‘mmmmm’-geluid maakt. Aangenomen dat B ook dol is op hamburgers zal hij, als hij deze reactie van A ziet en hoort, deze reacties van A ervaren als een bekrachtiging van zijn concept, waarvan het type ‘smaak’ deel uit maakt. Wat doet B? Hij zal de neiging hebben om de zelfde reacties te geven en er ja bij knikken met z’n hoofd, wat is voor A weer een bekrachtiging is van zijn concept. Nu communiceren A en B: zij zijn levende wezens die betekenissen uitwisselen door op elkaars signalen te reageren.

Echter, als A bij het proeven van de hamburger een vies gezicht trekt en het eerste hapje meteen uitspuugt heeft dat een ander effect op B. Terwijl de meeste typen bekrachtigd worden, betekent de perceptie van deze reactie van A voor B een loochening van het normale type ‘smaak’. Aan dat type wordt nu een component toegevoegd die tegengesteld is aan de overige opgeslagen componenten. Het zien van de reacties van A leidt bij B waarschijnlijk tot een overeenkomstig, zij het minder sterk effect als wanneer hij zelf een hap had genomen: hij neemt aan dat de hamburger vies smaakt. De communicatie heeft dus tot gevolg dat een concept voor persoon B bekrachtigd of verzwakt kan worden zonder dat hij zelf directe ervaringen heeft met de typen die deel uitmaken van het concept, uitsluitend doordat hij reacties van A ervaart die zelf wel die directe ervaring beleeft. Ofwel, communicatie levert naast directe eigen ervaring en onafhankelijk daarvan een extra bron van bekrachtiging of verzwakking. De mate waarin dat mechanisme functioneert is afhankelijk van het object waarvan de communicatie ontvangen wordt. Als een hond kwispelt is ons de betekenis gewoonlijk wel duidelijk, we verwachten dan niet dat hij in de aanval zal gaan. Maar als ik dezelfde hond een bord met scherp gekruid Indiaas eten voor zet zal hij duidelijk maken dat hij dat niet lust, terwijl ik dat Oosterse eten juist lekker vind. Zijn negatieve communicatie zal mijn concept van het Indiase eten noch het samenstellende type ‘smaak’ wijzigen. De communicaties van een hond zullen mijn concepten slechts beperkt beïnvloeden, die van een regenworm al helemaal niet, terwijl die van mensen in m’n omgeving die ik vertrouw en waarvan ik ervaren heb dan hun concepten in hoge mate overeenkomen met de mijne, in staat zijn door communicatie mijn concepten aanzienlijk te beïnvloeden.

Ik vat de laatste bevindingen samen: 

13.6.3. De concepten van personen die binnen een gemeenschap leven en daarin veel gemeenschappelijke ervaringen opdoen zullen in flinke mate convergeren

13.6.4. Communicatie levert, naast de directe eigen ervaring, een extra indirecte bekrachtiging of juist verzwakking van typen en is daardoor een belangrijke faktor voor conceptontwikkeling

13.6.5. Dieren en mensen kunnen actief non-verbaal communiceren, wat leidt tot extra conceptontwikkeling. Het effect op menselijke concepten is echter het grootst als met andere mensen gecommuniceerd wordt, in het bijzonder als het bekende en vertouwde mensen betreft